“In die tabletten zit het survival motor neuron eiwit, dat elke dag in mijn bloedbaan terecht moet komen, zodat het in mijn spiercellen opgenomen kan worden.”

“Aha.” Christa pakte een van de strips uit de doos.

“Voorzichtig.”

Ze bekeek de onderkant van de strip, waarop in kleine, diagonale letters stond gedrukt: ‘natrium valproaat, chronos.’

 

Een flashback bracht haar terug naar haar kindertijd. Ze was een jaar of zes en zojuist had ze samen met haar moeder een gebakje gegeten. Ze hadden er een spelletje bij gespeeld en samen heerlijk gelachen. Het waren de momenten die ze zo koesterde. Haar moeder had haar een kus gegeven en was opgestaan om de tafel af te ruimen, maar bleef halverwege roerloos staan, alsof ze een spook had gezien. Het gebaksbordje gleed uit haar hand en spatte uit elkaar op de tegelvloer, waarna ze in elkaar zakte en hard begon te gillen, terwijl haar armen en benen spookachtige stuipbewegingen maakten. De lieve lach was verdwenen, de ogen van deze vrouw, van dit vreemde schepsel op de grond, waren niet meer die van haar moeder. Christa had aan haar stoel genageld gezeten van angst, tot de buurvrouw door de achterdeur binnenstormde.

 

Van de rest kon ze zich weinig herinneren, maar sinds dat voorval slikte haar moeder twee maal per dag een tablet uit een wit, plastic doosje dat in de hoek van het aanrecht stond en ook telkens meeging op vakantie. De huisarts, zo vernam ze later, had haar moeder die dag direct doorgestuurd naar het ziekenhuis, waar een neuroloog vaststelde dat ze aan epilepsie leed. Het was niet levensbedreigend, maar om dit soort aanvallen in de toekomst te vermijden, diende ze voortaan elke dag haar medicijnen te nemen. De naam op het vertrouwde potje kende Christa van buiten: ‘natrium valproaat’.

 

“Dit zijn epilepsiemedicijnen,” zei ze.

Matt schudde zijn hoofd. “Dat bestaat niet.”

“Geloof me nou maar.” Ze legde de strip terug in de doos, maar Matt pakte hem direct op en bekeek de onderkant.

Zwijgend staarde hij naar de tekst op de doordrukfolie.

“Het spijt me lieverd.” Ze keek hem serieus aan. “Het spijt me dat je dit hier en nu van mij moet horen, maar ik vrees dat je vader je belazert.

“Dit kan niet.” Matt greep in de doos en pakte de strips er uit. Daaronder vond hij nu een klein stukje papier. Hij trok het er onderuit en vouwde het open, waarna hij hardop las wat zijn vader had geschreven.

“Matt Wanders: 3 maal daags 1/2 tablet natrium valproaat (maximaal 750 mg per dag)”

 

Christa legde haar hand op zijn bovenarm. “Als je al een ziekte hebt, dan is het de een of andere vorm van epilepsie en neem van mij aan dat je deze pillen op doktersvoorschrift in elke willekeurige apotheek kunt krijgen. En als je geen epilepsie hebt, dan is dit niet meer dan een placebo.”

 

Matt zuchtte. Het was wel heel veel informatie om zo even te verwerken. Niet alleen was zijn vader mogelijk een bedrieger, hij had zowaar zijn eigen zoon bedrogen.

“Ik weet niet wat ik moet zeggen, Christa.”

Ze pakte het briefje uit zijn handen, vouwde het op en legde het terug in de doos, waarna ze de strips er weer netjes op legde.

Matt staarde intussen verslagen voor zich uit. “Ik zou nu graag naar mijn kamer willen gaan,” zei hij zachtjes.

 

Het klokje op haar telefoon vertelde haar dat het kwart over twee was, toen ze de deur van haar motelkamer opende. Ze wilde kijken of Bart nog van zich had laten horen, maar in haar hart wist ze dat dit vergeefse moeite was. Waarom zou hij ook? Een glimlach verscheen op haar gezicht. Hooguit om zijn gal te spugen over de formidabele kras op zijn dure wagen. Ze liet de telefoon en haar tas op het bed vallen, en plofte er zelf naast. Op haar buik liggend trapte ze haar schoenen uit. De koele lucht streelde haar vermoeide voetzolen en gaf een aangenaam gevoel na deze lange dag. Zonder haar hoofd nog van het kussen op te richten, tastte ze naar de lichtschakelaar bij het hoofdeinde van haar bed en toen nog slechts een flauw schijnsel van de altijd aanwezige straatverlichting door het raam viel om krachteloze schaduwen op de donkere muren te projecteren, sloot ze haar ogen met een zoet verlangen naar de stille duisternis.

 

Een droomloze slaap die maar niet wilde vatten sleepte zich door de nacht als een manke dronkelap op zoek naar huis. De aanhoudende regen, de wind en het gerommel van een hoog overwaaiend onweer hadden haar telkenmale wakker gemaakt en pas bij het ochtendgloren had de vermoeidheid haar overmand. Onsamenhangende flarden joegen door haar onderbewustzijn. Jeanine die haar betrapte, terwijl ze met haar sleutel de binnenzijde van de koelcel bekraste; Schuurman, die probeerde haar in een met bloed besmeurd kooitje te stoppen, terwijl Sander schaterlachend naast hem stond. In zijn hand een speelgoedhondje met felrode ogen, die wild flitsende laserstralen produceerden, waarmee ze rokende gaatjes in de muren brandden. Een telefoon die overging; haar telefoon. Ze negeerde de droom, maar werd zich er bij elke herhaling van het geluid meer bewust van dat de telefoon geen droom was. Hij lag naast haar op bed en hield plichtsgetrouw vol totdat ze, één oog gesloten en het andere half open, haar hand op het toestel legde en keek wie haar belde.

Het was Matt.

De telefoon piepte nog een keer en verstomde toen. Haar oog viel weer dicht en haar koude voeten kropen onder de half omgeslagen deken waarop ze vannacht was neergeploft. Haar hele lichaam omhelsde de schemerende rust van het warme bed, het zachte kussen en de kamer waarin het eindelijk stil leek te worden.

Opnieuw ging haar telefoon.

Ze kneep met haar ogen; het licht in de kamer was nu feller, al had ze geen flauw benul hoe laat het was. Ze was meer uitgerust en zich er nu van bewust dat ze de telefoon niet droomde. Ditmaal nam ze op.

“Christa? Met Matt.”

“Hoe laat is het?”

“Weet ik niet. Twee uur? Half drie? Sliep je?”

Ze ging rechtop zitten wreef met de rug van haar hand de slaap uit haar ogen.

“Niet echt, ik was een beetje weggedommeld.” Ze geneerde zich een beetje om het tijdstip waarop hij haar had wakker gebeld en ze probeerde zo wakker mogelijk te klinken.

“Ik ben vanmorgen verder op onderzoek gegaan,” zei Matt. Als mijn vader de boel inderdaad belazert dan heb ik niet alleen het recht om dat te weten, maar dan is het ook mijn plicht om het uit te zoeken.

Christa was aangenaam verrast door zijn houding. Blijkbaar had ze hem gisteravond en vannacht kunnen overtuigen.

“Je bent toch wel voorzichtig geweest, Matt? Ik wil niet dat je iets overkomt.”

“Maak je geen zorgen,” zei hij. “Ik heb zelfs mijn medicijnen gewoon genomen, toen Claudia vanmorgen kwam.”

Christa wreef de slaap uit haar ogen. “Ben je nog iets te weten gekomen?”

“Ja, laten we ergens afspreken. Het lijkt me niet zo slim als je nu hierheen komt. Iedereen is hier volop aan het werk.”

“Lust je cappuccino?” vroeg ze. “Ik pik je over een half uurtje op aan de andere kant van de spoorbrug.”

“Ik zal er zijn.”

 

Ze nam een snelle douche, trok haar kleren aan en routineus camoufleerde ze haar slaperige gezicht met de juiste hoeveelheid make-up. Daarna verliet ze haar kamer, stapte in de auto en reed naar de spoorbrug. Matt stond op de hoek te wachten. De kraag van zijn jas, die hij tot zijn kin had dicht geritst, stond omhoog en hij had zijn handen diep in zijn broekzakken gestoken. Hij hopte van de ene voet op de andere als een kind dat ongeduldig stond te wachten tot het naar de wc kon. Christa stopte vlak voor hem, zodat hij direct kon instappen.

 

“Wat een weer, hè? Stond je al lang te wachten?”

“Een paar minuutjes. Maar warm is anders. Mijn tenen zijn ijskoud.” Hij klikte de veiligheidsgordel vast en wreef in zijn handen.

Christa gaf hem een kus op zijn wang.

“Laten we dan maar snel iets warms gaan drinken,” zei ze en reed naar het nabijgelegen marktpleintje. Ze herinnerde zich een eenvoudige coffeecorner die daar lag, te midden van een desolaat, verlaten uitziend kerkje en een dichtgetimmerd pand dat ooit dienst had gedaan als supermarkt. De eerste keer dat ze hier kwam had ze zich verbaasd over het feit dat de coffeecorner, ondanks de verpaupering van de buurt, nog gewoon geopend was. De eigenaar was een volhouder die geen andere keuze had dan zijn onrendabele zaakje open houden, of een hobbyist; misschien de verveelde echtgenote van een rijke ondernemer die de verveling van de eeuwige tennisbaan had verruild voor de uitdaging van een eigen zaak, zelfs al kostte deze alleen maar geld. Hoe het ook moge zijn; men schonk de beste cappuccino die ze in tijden geproefd had.

 

Nadat ze de auto geparkeerd hadden liepen ze vlug naar binnen, waar de kou plaatsmaakte voor een aangename temperatuur en het aroma van vers gemalen koffiebonen.

Een oude dame, die juist met een natte doek de balie poetste, begroette hen. Haar gezicht was als een opgedroogde rivierbedding; ruw en getekend door ontelbare diepe groeven, maar haar glimlach was warm en oprecht. Geen verveelde tennismuts, dacht Christa en ze namen plaats aan een van de houten tafeltjes die tegen de in mediterrane kleuren beschilderde muur stonden. De radio klonk zachtjes vanuit onzichtbare luidsprekers , enkel verstoord door het zachte brommen van een kleine koelkast achter de balie.

 

De oude dame legde haar poetsdoek neer, wreef haar handen droog aan haar schort en kwam naar hun tafeltje.

“Weet u het al?” vroeg ze op terughoudende toon.

“Ik heb zin in een lekkere cappuccino,” zei Christa. “En jij?”

“Doet u mij maar een kopje thee.”

De oude dame hield haar geplooide glimlach vast. “Ik heb speciale wintermelange. Het is wel pas herfst, maar met dit weer mogen we best een beetje vals spelen, is het niet?”

“Die wil ik dan wel proberen,” zei Matt.

“Heeft u ook iets te eten, een broodje gezond of zo?” vroeg Christa. Ze voelde haar maag knorren en besefte dat ze op deze late namiddag nog geen ontbijt had gehad.

De oude dame knikte. “Eén broodje gezond, ga ik voor u maken.” Ze sjokte terug naar de balie. Christa keek haar na, gecharmeerd door haar vriendelijkheid en haar moed om in deze buurt een zaak open te houden. De economische crisis van 2009 geleden had grote schade aangericht bij de volwassen generatie van toen en God mocht weten hoeveel mensen nu rond de zeventig waren en dankzij een obscure beleggingsconstructie, die ooit als een solide en rendabele oude dagvoorziening was aangeprezen, nu op de financiële blaren zaten. De vrouw zou waarschijnlijk koffie serveren tot ze er dood bij neerviel.

 

Terwijl de koffieautomaat een lading bonen begon te malen en de dame een kannetje met melk vulde om deze met de hand op te schuimen, wendde Christa zich tot Matt.

“Vertel, wat heb je vandaag nog kunnen bereiken?”

 

 

Matt plaatste zijn ellebogen op tafel, en drukte de vingertoppen van zijn ene hand tegen die van de andere.

“Ik heb dankbaar gebruik gemaakt van mijn toegang tot het intranet van BioTec,” zei hij. “Op die manier hoopte ik te kunnen achterhalen wat mijn vader beweegt om een of andere chip te implanteren bij proefdieren en vooral waar die chip voor bedoeld is.”

Christa vouwde haar armen over elkaar en knikte.
“Ik heb alles nagezocht dat ik kon vinden,” zei Matt, “inclusief de data tot welke ik officieel geen toegang heb. Maar er staat nergens iets geregistreerd over een chip. Hij probeert het wel heel goed geheim te houden, als zelfs de mensen binnen BioTec van niets weten.”

Christa klakte bedenkelijk met haar tong. “Dat maakt onze bevindingen tot nu toe alleen maar verdachter, vind je niet?”

Matt knikte. “Daarom besloot ik vervolgens om eens te kijken of ik op een andere manier een aanwijzing kon vinden en zo kwam ik uit bij de financiële administratie.”

 

De oude dame kwam terug bij het tafeltje en zette voorzichtig een dienblad neer, waarvan ze een rijk belegd stokbroodje, een kopje met liefde gebrouwen cappuccino en een glas dampend heet water pakte. De cappuccino, waarvan het melkschuim bijna over de rand van het kopje spilde, was besprenkeld met cacaopoeder en als traktatie lag er een kleine bonbon op het schoteltje. Matt kreeg een klein theeschoteltje met daarop het zakje kruidenthee en een in cellofaan verpakt koekje.

“Als jullie nog iets nodig hebben, dan zeg het maar,” glimlachte ze.

Christa snoof de verse koffiegeur op als blijk van waardering en bedankte de dame, die met het lege blad terugliep naar de balie.

 

Matt hing zijn theezakje in het glas water.

“Goed, de boekhouding dus.”

“Ja,” zei Christa, terwijl ze het broodje van haar bord pakte. “Ga door.”

“Nou, wat mij opviel is dat BioTec er nogal opmerkelijke inkomstenbronnen op nahoudt. Er is een deel overheidsgeld, dat heel specifiek gebruikt moet worden voor bepaalde onderzoeken en daarnaast zijn er beperkte commerciële inkomsten, hoofdzakelijk vanuit de farmaceutische sector.”

“Dat is vrij gebruikelijk bij dit soort bedrijven,” zei Christa met volle mond. Het broodje smaakte goed en alleen al de geur van de cappuccino leek haar energie te geven.

“Maar,” zei Matt, “als ik alles optel, en dan bedoel ik niet alleen de officiële boekhouding maar ook de andere bestanden die ik gevonden heb, dan zijn er nogal wat extra inkomsten.”

 

“Je vader houdt er dus een schaduwboekhouding op na?” vroeg ze.

Hij knikte. “Ik ben minstens een half miljoen euro tegengekomen die ik niet kan plaatsen. Nu ben ik geen financieel wonderkind, maar zo’n bedrag kun je niet snel een rekenfoutje noemen.

Christa wilde juist een slok cappuccino nemen, maar hield het kopje stil voor haar mond.

“Weet je het zeker? Waar komt al dat geld dan vandaan?”

Matt haalde het zakje uit zijn thee en legde het voorzichtig op het schoteltje.

“Ik weet het niet,” zei hij. “Er worden geen namen genoemd. Alle vermeldingen zijn anoniem dan wel gecodeerd. Het interessante is dat ik, toen ik gericht op naam ging zoeken, de naam van Steven Gerards enkele malen voorbij kwam.”

“Wie is dat?” vroeg Christa.

“Steven Gerards werkt al jaren bij ons. Ik heb regelmatig een praatje met hem gemaakt, doordat hij net als ik een filmliefhebber is en in zijn enthousiasme soms nog ’s avonds laat bezig is met allerlei projecten.”

 

Christa nam een nieuwe hap van haar broodje. “Wat is het voor iemand?”

“Een hele schappelijk man,” zei Matt. “Geen al te turbulent leven, hij is vrijgezel en woont in een appartement in de westerlaan. Zijn grote passie is genetische modificatie.”

“De westerlaan, doe maar dik.”

“Inderdaad, aan geld geen gebrek, als je het mij vraagt,” zei Matt. “Ik was dan ook wel benieuwd waarom ik zijn naam zo vaak voorbij zag komen en na wat zoekwerk vond ik enkele documenten over zijn indiensttreding. Het bleek dat hij, alvorens naar BioTec te komen, meer dan tien jaar bij GenLife heeft gewerkt.”

“Een ex-collega van je vader dus?”

Matt knikte. “Inderdaad, ik ben daarom vanmorgen nog eens een praatje met hem gaan maken.”

“En?”

“Ik had geluk. Hij was op dat moment in de weer met een hond die onder narcose op de operatietafel lag. Op de kop van het beest was een rode laser gericht en een beeldscherm gaf allerlei informatie weer. Hoofdzakelijk programmacode, waar ik niets van kon maken. Ik heb hem gevraagd wat hij aan het doen was en hij vertelde me dat hij een experimentele chip uitlas die bij de hond geïmplanteerd was.”

“Hij maakte er dus geen geheim van?” vroeg Christa.

“Hij kent me goed, dus hij kan me ook wel wat toevertrouwen. Maar veel meer liet hij ook niet los. Ik besloot hem toen op de man af te vragen of hij bij GenLife ook met chips had gewerkt. Als hij me zou vragen hoe ik wist dat hij bij GenLife had gewerkt, kon ik altijd zeggen dat mijn vader me dat verteld had. Ze waren immers daar al collega’s geweest. Maar daar vroeg hij niet naar.”

 

Christa nam nog een slok van haar kopje en luisterde aandachtig.

“Hij vertelde me dat hij bij GenLife een chip had ontworpen voor Cuddly, een soort van speelgoedrobotje. Mijn vader was onder de indruk geweest van die chip en had hem vervolgens een baan bij BioTec aangeboden.”

“That’s it?”

“Meer kreeg ik er niet uit. Ik wilde natuurlijk niet te lang doorvragen, want dan zou ik zijn wantrouwen wekken.”

“Daar heb je gelijk in,” zei ze.

Matt dronk voorzichtig van de hete thee.

“Wat ik niet goed begrijp,” zei hij, “is dat mijn vader hem blijkbaar voor een riant salaris in dienst heeft genomen, omwille van zijn kennis over die chips, terwijl ik uit ervaring weet dat Steven meer een bioloog is dan een technicus. Hij is een uitstekende gedragsdeskundige en hij mag dan wel handig zijn op het gebied van biotechnologie, ik weet zeker dat zijn technische kennis ver achterblijft bij die van mijn vader. Anders was hij vast wel ergens in de ICT sector gaan werken, waar hij nog meer geld kon verdienen.”

 

Christa hield haar kopje met twee handen vast en liet haar rechterduim over de rand glijden, terwijl ze zijn bevindingen overpeinsde.

“Matt, heb je weleens gehoord van Sniffles?”

“Snif-wat?”

 

Ze vertelde hem alles wat Victor haar had verteld over de opvolger van Cuddly. Matt luisterde met open mond.

“Dus je bedoelt,” vroeg hij toen ze klaar was, “dat Steven na Cuddly nog een veel meer geavanceerde chip ontworpen heeft?”

“Nee,” zei ze. “Afgaande op jouw bevindingen geloof ik niet dat hij daartoe in staat was.”

“Ik ook niet,” zei Matt. “Maar hij was wel dé technische man bij GenLife. Wie zou hem dan gemaakt hebben?”

Christa zette haar kopje neer en leunde voorover. “Mijn vermoeden is dat niet Gerards, maar jouw vader het ontwerp voor deze chip geleverd heeft.”

Matt keek haar verbaasd aan. “Waarom zou hij dat doen? Hij was toch ontslagen bij GenLife?”

“Wat zijn motivatie was om die chip te maken weet ik niet,” zei ze. “Dat zullen we moeten uitvinden. Maar als je het mij vraagt wilde hij deze chip koste wat kost maken en had hij een soort testplatform nodig. Ik denk dan ook dat Sniffles een soort prototype was. Een vroege, ruwe versie van de chip, ingebouwd in een robotje. Gerards bood jouw vader de mogelijkheid om de werking van zijn chip te testen op een fictief beestje, in ruil voor geld en zijn naam gekoppeld aan het ontwerp. Toen het misging kon Gerards zijn gezicht bij GenLife niet meer redden en kwam in dienst bij je vader, waar ze nu samen rotzooien met een verder ontwikkelde versie van de chip. Het grote verschil is dat ze hem nu niet meer inbouwen in een mechanisch beest, maar implanteren in het centrale zenuwstelsel van levende dieren.”

 

“Pff.” Matt zuchtte. “Dat is nogal een theorie.”

“Ik weet het,” zei Christa. Ze keek even om zich heen. De overige tafeltjes wachtten leeg en verlaten op klanten die waarschijnlijk nooit zouden komen.

“Meer dan dat is het vooralsnog ook niet,” zei ze. “Als we zekerheid willen hebben zullen we concrete bewijzen moeten vinden. Wat doet BioTec met zijn onderzoeksresultaten?”

“Alles wat relevant is gaat naar de belanghebbende opdrachtgevers. En de overheid natuurlijk, die krijgt kwartaalrapportages ten behoeve van de subsidiegelden. En dan is er natuurlijk nog het eigen archief.”

“Waar is dat?”

“In de kelder is een archiefruimte, daar gaat ook van alles naartoe. Voor zover ik weet komen alle onderzoeksresultaten daar terecht.”

“Dan moeten we daar maar eens gaan kijken,” zei Christa en zette haar kopje en schotel op het met kruimels bezaaide broodbordje dat ze naar de rand van de tafel schoof.

“Ik weet niet of we daar iets zullen vinden,” zei Matt. “En na dat telefoontje van gisteren zullen Fred en John extra alert zijn. Daar voel ik me niet zo prettig bij.”

 

Christa klopte met haar hand op zijn pols. “Maak je nou maar geen zorgen. Kom, ik ga betalen en dan breng ik je terug.” Ze stond op en liep naar de balie.

“Heeft het gesmaakt?” vroeg de oude dame beleefd.

“Heerlijk,” zei ze met een vriendelijke glimlach. “Ik betaal voor ons beide. Is hier trouwens ergens een apotheek in de buurt?”

 

Op de terugweg stopte Christa voor de deur van de apotheek die de oude dame haar gewezen had.

“Wacht maar even,” zei ze en liet de motor van haar auto draaien. “Ik ben zo terug.”

Het duurde inderdaad nog geen twee minuten, voordat ze weer instapte. Ze gaf Matt een klein papieren zakje, met daarin een wit flesje.

“Wat is dit?” vroeg hij.

“Als jij er nou voor zorgt dat dit bij de heren bewakers in de koffie komt, dan kunnen wij vanavond een kijkje in dat archief gaan nemen.”

Matt schrok. “Ik ga niemand vergiftigen hoor.”

“Wie heeft het over vergiftigen?” Ze lachte. “Verdrievoudig de dosering die staat voorgeschreven en de enige twee zaken waar ze straks nog naar verlangen zijn een krant en een rol wc-papier.”

Met een zoemend geluid reed de kleine Citroën Triga de straat uit.

 

Die avond werd Christa door Matt binnengesmokkeld in het nagenoeg verlaten pand van BioTec.

“Is het gelukt?” vroeg ze, terwijl ze de natgeregende haren uit haar gezicht streek.

“Ik hoop het,” zei hij op fluistertoon. “John zit met diarree op het toilet, maar Fred heeft nog nergens last van. Ik zal hem even afleiden, want hij zit vastgeroest in dat hok.”

Terwijl Christa zich verdekt opstelde bij de deur liep Matt naar het kantoortje. Ze hoorde de joviale stem van Fred.

“Ach, daar hebben we Mattie, onze eigen womanizer. Ik hoef vast niet te vragen of je een goeie avond hebt gehad.”

“Nou, gewoon,” zei Matt. Een bulderende lach galmde door de verlaten hal. “Ach ja, ik was vergeten dat dat voor jou routinewerk is, even zo’n wijf ertussen nemen. Ik hoop dat je d’r geen pijn hebt gedaan, patser.”

Arrogante loser, dacht Christa en keek of de kust vrij was. Matt had zich zodanig gepositioneerd dat Fred schuin met zijn rug naar haar toe zat. Ze sloop naar de trap en ging naar beneden, waar ze wachtte.

Amper twee minuten later hoorde ze boven de deur piepen.

“Ik ga naar de dieren,” zei Matt, “of moet ik even wachten zodat jij je ronde kunt maken?” Freds lach vulde de gangen weer. “Ik blijf lekker zitten tot die lamtak terugkomt van de plee. Als je vader iets vraagt houden we het er op dat ik mijn ronde zojuist gemaakt heb. Ik geef jou dekking en jij mij. En de volgende keer dat je een hoer dekt, dan stuur je d’r ook nog maar even naar mij.” Fred gierde het uit en Matt begaf zich met een gemaakte lach naar beneden.

 

“Wat een kwal,” zei Christa.

“Ach, hij is de kwaadste niet. Ik hoop dat we geen last van John krijgen.”

“Die heeft voorlopig alleen last van zijn laatste drie maaltijden.”

 

Matt ging haar voor in de donkere gang. Ze passeerden de dierenverblijven waar ze eerder binnen waren geweest. De gang maakte tweemaal een hoek van 90 graden en eindigde bij een deur, die Matt opende met zijn vingerafdruk. De deur ontsloot en toen hij hem open duwde kwamen ze in een nieuwe gang, die een meter of tien rechtdoor ging. Er was hier geen gedimde noodverlichting, er waren geen bewegingssensoren. Matt drukte op een lichtschakelaar en een aantal oude spaarlampen die provisorisch aan het lage plafond hingen, staken aarzelend hun licht op dat geleidelijk feller werd. De muren waren voorzien van een eenvoudige laag witte latex, die de nodige ouderdomsscheuren en vlekken vertoonde. De ruwe, betonnen vloer was onbedekt en het leek alsof ze een deel van het gebouw betraden, waarbij men zich na de aanleg van de kelders nooit meer de moeite had genomen om het in te richten of af te werken. Christa snoof de muffe, vochtige lucht op.

“Deze kelders zijn niet gerenoveerd toen het gebouw bij de opening van BioTec werd overgenomen,” zei Matt. “Hier komt geen mens.”

De linkerzijde van de doodlopende gang telde twee eenvoudige, houten deuren. Er waren geen zwarte fingerprint ID-plaatjes en ook geen bordjes of markeringen. Sterker nog, de deuren waren voorzien van simpele, ouderwetse cilindersloten.

 

Matt stopte bij de eerste deur en haalde een sleutel uit zijn broekzak die hij triomfantelijk presenteerde.

“Et voila,” zei hij glimlachend.

“Waar heb je die vandaan?”

“Na zoveel jaar weet je wel ongeveer waar je moet zoeken als je iets wilt vinden. Het is alleen een kwestie van timing en een beetje laxeermiddel.”

“Wij begrijpen elkaar,” lachte Christa.

“Ik hoop dat hij past, want ik heb nog niet de kans gehad om hem te proberen, maar aangezien dit de enige deuren in het hele gebouw zijn die met een sleutel geopend moeten worden, kan het haast niet missen.”

Hij stak de sleutel in het slot en draaide deze linksom. Een holle, metalen klik echode opvallend hard in de stille gang. Hij drukte de klink omlaag en duwde, maar de deur wilde niet open.

“Shit, dit moet hem toch zijn.”

“Draai nog eens,” zei Christa.

Hij volgde haar advies en opnieuw klikte het slot. Ditmaal opende de deur, toen hij de klink omlaag duwde. Op de tast zocht hij naar een lichtknop naast de deur en toen hij deze gevonden had flikkerden er enkele tl-buizen aan het plafond. In twee ervan bleef het zwakke licht aan de uiteinden hulpeloos flakkeren, maar ze kwamen niet op gang. De andere vier hadden echter nog genoeg kracht in zich om tot leven te komen en verlichtten de kleine kamer die ze nu betraden.

“Het lijkt wel alsof hier in geen jaren meer iemand geweest is,” zei Christa en keek bedenkelijk naar de ouderwetse, door starters aangedreven tl-buizen, die ze sinds haar kinderjaren niet meer gezien had.

“Misschien is dat ook wel zo,” zei Matt. “Laten we hopen dat we toch nog iets bruikbaars tegenkomen en niet alle moeite vergeefs is.”

 

De kamer was ongeveer vier bij vier meter groot en daar waar geen archiefkasten tegen de muren stonden, konden ze de donkere, houten schrootjes zien, waarmee ze bekleed waren. Het plafond was wit geverfd en zat net als de muren op de gang vol barsten en scheuren. Op de vloer lag een ruwe, grauwe vloerbedekking in allerlei ondefinieerbare grijstinten, waardoor het bijna leek op een grindvloer.

“Doe jij de deur dicht?” vroeg Matt. “Dan begin ik aan deze kant met zoeken.” Hij trok de eerste de beste stalen archiefkast open, die het zinloze geflikker van de twee defecte tl-buizen weerkaatste.

Christa drukte de deur achter zich dicht.

 

Buiten viel de regen met bakken uit de hemel. Er stond een stevige noordoostenwind die de kale takken van de bomen deed zwiepen en zoveel lawaai maakte dat hij het gerommel van het onweer bijna overstemde, ware het niet dat het onweer langzaam dichterbij kwam en de donder in hevigheid toenam. Het geflits beperkte zich nog grotendeels tot zwak oplichtende wolken aan de afgelegen horizon, maar zo nu en dan was er al een felblauwe bliksemschicht zichtbaar die venijnig zijn grillige weg door de lucht zocht. Het BioTec gebouw was zwak verlicht en vanuit bepaalde invalshoeken niet meer dan een zwarte vlek. Alleen wanneer het onweer flitste, doemde het blauwgrijze silhouet van het gebouw onheilspellend op, om net zo snel weer te verdwijnen in het zwarte landschap.

In de kelders, omgeven door dikke betonnen funderingen, was niets te merken van de ruwe storm die steeds kwader over het land raasde. Achter de oude, houten deur weerklonk slechts het blikkerige geluid van stalen archiefkasten die werden opengetrokken of gesloten en het knisperen van oude papieren waarin voor het eerst sinds lange tijd gekeken werd.

 

Christa en Matt probeerden zo snel en efficiënt mogelijk door alle materialen heen te bladeren, op zoek naar iets dat als bewijslast kon dienen tegen de praktijken van Peter Wanders, maar doordat een duidelijke sortering, alsook een digitaal archief ontbraken, was het eerder zoeken naar een speld in een papieren hooiberg. Er lagen hele jaargangen boekhoudingen, die even interessant als nuttig waren. Het wemelde van de in- en verkoopfacturen van geneesmiddelen en abstracte, scheikundige preparaten. Het leek er op dat werkelijk alles dat gedateerd was, naar het archief was verstouwd, zonder ook maar iets weg te gooien. Zelfs oude telefoonboeken uit de jaren vanaf 2015 gleden door hun handen.

Na een half uur en zes grote kasten begon Christa langzaam de moed te verliezen, toen Matt haar riep.

“Christa, kom eens kijken.”

Ze draaide zich om en zag dat Matt het stof van een zwart, plastic doosje veegde. Hij maakte het open om te zien wat er in zat.

“Hee, een bluray. Die ken ik nog.”

Christa bekeek het glimmende schijfje. Met een zwarte stift stond er op geschreven: ’19-9-15, bevalling Alicia Schults.’

Het was het handschrift van Peter Wanders.

 

“Dat is mijn geboortedatum,” zei Matt. “Nee, dat is mijn gebóórte!” Zijn gezicht trok wit weg en zijn hand begon te trillen. Christa pakte hem bij zijn arm.

“Matt? Gaat het? Wat is er aan de hand?”

 

“Mijn... mijn moeder staat hier op.”

“Ja?”

“Mijn moeder is dood.”

“Dat weet ik toch?”

Hij schudde zijn hoofd. “Nee, ik bedoel, ze is gestorven bij mijn bevalling. Ik heb haar nooit gekend, nooit gezien. Behalve op foto’s dan. Als dit een opname is van mijn geboorte, dan is hier ook op te zien dat ze... hoe ze...”

 

“Stil maar,” zei Christa zachtjes en pakte het doosje voorzichtig uit zijn handen.

“Ik kan me voorstellen dat dit vreemd voor je is. Maar wat ik ook vreemd vind is dat die disc hier in het archief ligt.”

“Mijn vader ruimde nooit veel op. Hij zal hem ooit wel hebben weggestopt en toen is hij hier terecht gekomen. Ik weet het ook niet.”

Hij was duidelijk nog diep onder de indruk van zijn vondst.

Christa had haar bedenkingen. “Ik weet dat sommige mensen het nodig vinden om hun bevalling op video vast te leggen, maar dat is iets heel persoonlijks, dat je voor jezelf doet, hooguit voor je naaste familie, maar zeker niet voor anderen.”

“Dus?” vroeg Matt.

“Dus,” zei ze, “als dit een privéopname was, dan had hij er wel ‘bevalling Alicia’ of ‘geboorte Matt’ op geschreven. Waarom zou een man zoiets dierbaars en persoonlijks zo zakelijk archiveren? Hij zet de achternaam –nota bene de meisjesnaam- van je moeder erop, alsof het een of andere medische registratie is.”

Op het moment dat ze het zichzelf hoorde zeggen kreeg ze het vermoeden dat haar uitspraak wellicht niet eens zo vergezocht was.

 “Ik hoef het niet te weten,” zei Matt.

“Matt, we moeten deze video bekijken.”

“Maar ik wil hem niet zien. Ik heb er geen behoefte aan om te zien hoe mijn moeder overlijdt. Dat kun je je toch wel voorstellen?”

Christa knikte begripvol. “Ja, dat kan ik me voorstellen. Maar ik wed dat we hier iets belangrijks in handen hebben. Zou je het goed vinden als ik hem alleen bekijk?”

 “Ik vind het best,” zei hij. “Maar dan zul je mee moeten gaan naar mijn kamer. Ik heb daar nog een oude bluray speler staan.“

“Goed,” zei Christa, en vouwde het doosje dicht.

 

Fred was van zijn plek verdwenen toen ze boven kwamen. Mogelijk was hij naar de toiletten gelopen om te kijken hoe het met zijn borrelende en sputterende collega ging, of hij had toch besloten zijn ronde te maken. Ze besloten geen tijd te verspillen aan dit vraagstuk en handig gebruik te maken van de vrije doorgang naar Matts kamer.

Toen de deuren eenmaal veilig achter hen gesloten waren liet Christa zich op de bank neerploffen, terwijl Matt een kastje opende, waarin diverse apparaten stonden opgesteld.

“Wat is dat allemaal?” vroeg ze.

“Mijn thuisbioscoop,” zei Matt en wees de apparatuur een voor een aan. “Surround receiver, SD recorder, tv decoder, MP7-unit en hier beneden mijn oude bluray speler. Ik heb hem wel al jaren niet meer gebruikt, dus ik hoop dat hij het nog doet.

“Hier,” zei Christa en klikte de disc uit het doosje, waarna ze over het tafeltje reikte en hem aan Matt gaf. Hij zette de speler aan, drukte op eject en nadat het laatje met een plastisch zoemgeluidje was geopend, legde hij het glimmende schijfje er in. Het laatje sloot weer en de speler begon zachtjes te zoemen en te ratelen. Na enkele seconden gaf het ouderwetse LCD-display de melding ‘bd - title 1’.

“Zo te zien hebben we geluk,” zei Christa. “Speel maar af.”

“Nee,” zei Matt. “Ik wil dit echt niet zien. Heb jij je MP7 nog bij je?”

Christa pakte hem uit de binnenzak van haar leren jasje.

“De speler is aangesloten op de tv decoder en die is wifi. Als je het signaal oppikt kun je hem overzetten en dan bekijk je de video daar maar op.”

Matt gaf haar de toegangscode van zijn decoder en Christa maakte verbinding, waarna haar MP7 het signaal opsloeg. Matt zocht intussen een hoofdtelefoontje op en gaf haar dit. Niet veel later gaf de MP7 de melding ‘transfer complete.’

 

Terwijl Matt achter zijn computer kroop, waar hij niets specifieks zocht, behalve afleiding van de video waarop de dood van zijn moeder te zien zou zijn- zette Christa het hoofdtelefoontje op en startte het bestand op haar MP7.

Er verscheen een bovenaanzicht van een operatiekamer. Een jonge vrouw lag op de operatietafel, gekleed in een lichtgroen hemd en haar benen geklemd in de beugels die ze kende van tv. Om haar heen stonden een drietal verpleegsters -waarvan één een camera in haar hand hield- en een mannelijke arts. Het beeld sprong over naar dat van de handycam die de verpleegster bediende. Rechtsonder in beeld liep een klein, digitaal klokje. Het kon aanduiden dat de bevalling nu een uur en tien minuten bezig was, maar ook dat het op dat moment tien over één was. Wat het ook mocht zijn, het was wel duidelijk dat dit geen amateurvideo was, bedoeld om de kersverse, gelukkige ouders dit intieme moment nog eens te laten beleven.

 

De vrouw op de operatietafel, Alicia Schults, had het zwaar. De weeën deden haar verkrampen en ze kneep hard in de schuimrubber bekleding van de tafel waarop ze lag. Het routineuze puffen dat ze ongetwijfeld geleerd had gekregen in voorbereiding op haar bevalling, werd nu afgewisseld met ongecontroleerde schreeuwen van pijn en haar gezicht was nat van het zweet. Hoe intensief het ook uitzag, dit leek in alle opzichten op een normale bevalling, zonder bijzonderheden. De camera draaide naar links en nu kwam de mannelijke arts in beeld. Hoewel hij een mondkapje droeg, herkende Christa direct zijn ogen; dit was Peter Wanders. Wat bezielde de man om de bevalling van zijn eigen vrouw te leiden? Hij was toch zeker geen verloskundige?

 

Het beeld versprong weer naar de camera die ergens hoog in de kamer moest hangen en gaf een duidelijk overzicht van het gezelschap. Wanders zat nu met zijn hoofd tussen de knieën van Alicia en gaf haar op kalme toon instructies om te persen. Hoewel de geluidskwaliteit van de opname te wensen overliet, viel het haar op dat zijn stem erg veel op die van Matt leek. Of andersom natuurlijk.

Een van de verpleegsters hield haar linkerhand vast en veegde met een washandje over haar voorhoofd, terwijl de andere vrouw op een paar passen afstand toekeek. De derde stond nog steeds met de camera in haar handen om het gebeuren van de andere kant in beeld te brengen.

 

Alicia gaf intussen alles dat ze in zich had. Ze perste met al haar kracht en kreunde van de pijn. Telkens wanneer ze even kon ontspannen hapte ze uitgeput naar adem, om vervolgens op instructie van Wanders opnieuw te persen. Christa twijfelde nog of ze in de toekomst zelf kinderen wilde, maar telkens wanneer ze een bevalling op tv zag voelde ze een nadrukkelijke afkeer van het proces. Deze video bewees dat het acteerwerk in films en dramaseries niet veel afweek van de werkelijkheid, behalve dat een echte bevalling -zo bewezen de close ups van de vrouw met de handycam- nog pijnlijker en vooral veel bloederiger uitzag dan het steriele Hollywoodpersen op tv. Ze bewonderde de instinctieve kracht die de natuur aan het vrouwelijk geslacht geschonken had, maar ze had ernstige twijfels of zijzelf dit wel aandurfde.

 

De handycam toonde op pijnlijk duidelijke wijze hoe Alicia het hoofdje van haar kind naar buiten perste, ondersteund door de met bloed besmeurde latex handschoenen van Wanders. Christa trok een vies gezicht en spoelde de video een stukje vooruit. Toen ze het knopje losliet en de video weer verder speelde zag ze hoe de vrouw, die eerder nog passief had staan toekijken, het pasgeboren kindje vasthield. Wanders drukte twee tangetjes op de navelstreng en knipte deze vervolgens door, nauwkeurig gadegeslagen door de verpleegster met de camera. De close up liet zien hoe het scherpe metaal van de schaar door het sponsachtige vlees van de navelstreng sneed.

Op dat moment, als door een wesp gestoken, sprong Alicia overeind en trapte haar linkerbeen uit de beugel. Christa kon nog juist zien hoe de half ingeknipte streng afscheurde, alvorens het beeld oversprong naar de camera aan het plafond. Alicia sloeg wild met haar armen en benen en kromde haar rug alsof ze onder stroom werd gezet. Het kindje werd vlug weggedragen, terwijl Wanders probeerde haar armen tegen de operatietafel te drukken.

Alicia schreeuwde -nee, gromde- een haast beestachtig geluid en trapte met haar linkerbeen naar de vrouw met de camera. De andere verpleegster wist nog net een riem om haar scheenbeen te trekken, voordat ze ook haar rechterbeen uit de beugel kon trappen. Samen probeerden ze nu haar linkerbeen vast te klemmen, maar Alicia was zo buiten zinnen dat ze te sterk was voor de twee.

Wanders kreeg haar armen in bedwang door er met zijn volle gewicht op te leunen, maar kon niet voorkomen dat ze hem al krijsend enkele kopstoten gaf. Hij probeerde ze te ontwijken door zijn hoofd af te wenden, maar dat leidde er alleen maar toe dat ze hem in zijn wang beet en gevaarlijk grommend probeerde om het vlees uit zijn gezicht te scheuren door beestachtig met haar hoofd te schudden. In een reflex liet hij haar rechterarm los en gaf zijn vrouw een vuistslag in haar gezicht, waarbij haar tanden hun grip op zijn wang verloren. Hij bloedde hevig, maar kreeg geen kans om zich daar bewust van te worden, want met haar vrije rechterhand klauwde ze nu naar de linkerkant van zijn gezicht. Haar nagels reten diepe halen in zijn wang en scheurden zijn lip en Wanders verloor zijn evenwicht. Hij viel van haar af en onmiddellijk kwam ze overeind. Ze trapte met haar linkerbeen naar de ene verpleegster en sloeg met haar rechterhand naar de andere, terwijl ze met opengesperde mond de meest onmenselijke geluiden liet horen. Het was een grommend gekrijs, als van een roofdier dat met een soortgenoot vecht om een prooi. De twee verpleegsters sloegen in paniek van zich af, terwijl Wanders overeind kroop. Zijn gezicht, aan beide kanten opengereten, bloedde zo hevig dat zijn witte laboratoriumjas tot op zijn buik rood was gekleurd. Alicia had haar agressie volledig tot de verpleegster gekeerd en merkte niet dat haar echtgenoot op haar af dook. In een ruk greep hij haar vrije rechterarm, klemde deze tegen zijn middel en drukte vervolgens met zijn hele gewicht haar onderarm omlaag op de stalen rand van het bed. Daar brak het bot en haar arm knakte doormidden als een broodstengel. Een lange botsplinter scheurde door haar huid en het bloed spatte over het bed. Alicia draaide in een ruk haar hoofd en beet haar tanden op elkaar, waarbij haar bovenlip opkrulde als die van een wolf, klaar om aan te vallen. Zonder acht te slaan op haar gebroken arm, waar het bloed langs het blootliggende bot spoot, gooide haar linkerbeen om, haalde uit met haar linkerhand en wilde zich op hem storten, maar vergat daarbij dat haar rechterbeen nog in de beugel zat vastgeklemd. Christa zag hoe ze zich op Wanders wierp, haar been een onmogelijke draai maakte, die niet zonder een ernstige ontwrichting of een tweede botbreuk kon blijven en vervolgens sloeg ze met een huiveringwekkend harde klap tegen de grond. Het krijsen verstomde direct, haar linkerarm maakte nog één laatste stuipbeweging en vervolgens was het stil. In een bizarre draaiing lag ze met haar linkerbeen over haar rechterbeen op de tafel, terwijl de rest van haar lichaam ernaast hing. Haar hoofd lag schuin op de grond, waaronder zich geruisloos een snel groeiende plas bloed vormde die, al uitdijend, de bloedspetters van Wanders opslokte. Hijzelf zat op de grond, zijn gezicht nog steeds hevig bloedend, en hij keek naar Alicia.

Zijn vrouw, de moeder van zijn zojuist geboren zoon Matt.

Het beeld van de video ging plotseling op zwart.

Christa voelde nu pas hoe haar hart klopte in haar keel en ze zette het hoofdtelefoontje af. Net voordat ze de stoptoets wilde indrukken verscheen ineens nog een laatste tekst in beeld:

 

‘SUBJECT 107.0010.09 DECEASED – #2505140001 DEACTIVATED’

 

De video was beëindigd en de tekst bleef in beeld staan.

“Matt, kom eens kijken.”

“Ik hoef het niet te zien hoor,” zei hij zonder op te kijken.

“Nee,” zei ze. “De video is afgelopen. Maar ik wil je deze tekst laten zien.”

Matt stond op en kwam kijken.

 

“Subject deceased?” las hij hardop. “Godverdomme, het is geen rat!”

“Rustig lieverd,” zei ze en wees op het schermpje. “Kijk eens naar die cijfercode. ‘Deactivated’, zie je dat?”

“Ja, maar wat zou dat betekenen?”

“Weet je nog wat die scanner gisteravond aangaf toen we die kat er onder hielden? Was dat niet ook ongeveer zo’n code?”

“Het zou kunnen,” zei hij. “Dat weet ik niet meer. Maar zou je...”

Hij keek haar indringend aan.

“Je bedoelt toch zeker niet?”

Christa knikte. “Volgens mij wel.”

 

Hij deed een paar passen naar achter. “Nee, dat kan toch niet. Dat mag niet. Ik bedoel, mijn moeder... zijn eigen vrouw... mensenrechten... wetten... zoveel wetten,” stamelde hij.

“We moeten de proef op de som nemen,” zei Christa. “Als we nog een proefdier met zo’n litteken kunnen scannen, dan kunnen we zien hoe die code er ongeveer uitziet.”

 

“Godverdomme,” zei Matt. “Als hij echt...” Hij zuchtte. Ongeloof en woede wisselden elkaar af en zijn hoofd tolde.

“Blijf nou even rustig, Matt, we hebben er niets aan als jij nu gaat doorslaan. Denk je dat we met een of ander dier bij dat laboratorium kunnen komen?”

“Ja, eigenlijk wel. Als John nog steeds op de wc zit dan moeten we onze kans grijpen als Fred ook even weg gaat.”

 

 

 

 

 

 

 

 

IX.

 

Fred keek langs de opengevouwen middenpagina van zijn vakliteratuur.

“Hé Mattie, ouwe Don Shwam!”

Don Juan, imbeciel, dacht Christa, die door een kier in de deur naar Matts kamer toekeek.

“Wat ben je nog allemaal aan het doen in dat hok van je, jongen?”

“Oh, ik maak nog wat werk af.”

“Jongen, er is meer in het leven dan werk alleen,” zei Fred. “Je moet ook af en toe ontspannen. Die hoer was een prima begin, zet die trend nu door. Dan kom je er wel.”

Matt liet de beste neplach horen die hij op dit moment kon opbrengen.

“Ik ga nog even naar het dierenverblijf, ik heb een van onze proefkonijntjes nodig om wat gegevens te checken.”

“Je leeft je maar uit, jongen.”

“Hoe is het eigenlijk met John?”

Fred keek over zijn schouder en stelde vast dat John in geen velden of wegen te bekennen was.

“Ik heb hem eens gezegd dat dat wijf van hem net zo smerig kookt als ze er uit ziet. Dat heeft me destijds een dikke lip gekost, maar vanavond is bewezen dat ik op beide punten gelijk had. Het loopt hem als water langs de poten.”

“Hij kan zich beter ziek melden,” zei Matt.

“Ja, maar dan moet je natuurlijk wel zien thuis te komen zonder jezelf onder te schijten,” lachte Fred. “Nou, ga jij je ongedierte maar halen, ik heb nog een afspraakje met miss september.”

Hij draaide het tijdschrift om en liet Matt de mooie roodharige dame zien die op oneerbiedige wijze was voorzien van een navelpiercing in de vorm van een plastic nietje.

Matt schonk er weinig aandacht aan en terwijl Fred zich hoofdschuddend omkeerde liep hij naar het trappenhuis. Christa sloop terug naar de woonkamer en wachtte daar tot hij een paar minuten later terugkwam met een roodbruine cavia op zijn arm.

 

“Dit is Muriel,” zei Matt met een glimlach en drukte de deur achter zich dicht met de zool van zijn schoen.

Christa stond op en stak haar hand uit om hem te aaien.

“Ach, wat een poepie.” Het diertje vertrouwde het blijkbaar niet, want ze stak haar kop tussen zijn arm en buik en probeerde zich met haar voorpootjes in zijn trui te graven.

“Ze is een beetje schuw,” zei Matt op verontschuldigende toon. “Maar ik denk dat je dit wel zocht.” Hij legde het diertje met haar buik op zijn linkerhand en met zijn rechterhand duwde hij haar oortje naar voren. De cavia piepte even, maar bood weinig verzet. Christa kwam wat dichterbij en zag dat de vacht achter het oortje veel dunner was. Ze streek met haar vinger door de haartjes en voelde direct de verdikking, die ze vervolgens ook zag door de opzij gestreken haartjes.

“Een litteken, dan moet ze een implantaat hebben,” zei Matt. “Als Fred nou nog van zijn plaats komt, dan kunnen we met haar naar lab 7 gaan en dan weten we het zeker.”

Christa streek de cavia zacht over haar kopje. Het diertje staarde haar aan met alerte kraaloogjes en snuffelde aan de vreemde luchtjes om zich heen, maar leek al wat geruster.

“Hier,” zei Matt, en gaf haar de cavia. “Neem jij haar, dan ga ik bij de deur zitten. Als Fred van zijn plaats komt, dan laat ik het je weten.

 

Ze nam het diertje van hem over en drukte haar voorzichtig tegen haar borst. De cavia klemde haar pootjes tegen haar shirt en snuffelde nieuwsgierig om zich heen. Matt liep door de keuken en ging op het trapje achter de deur zitten, die hij op een klein kiertje had laten staan. Christa ging op de bank zitten en krabbelde de cavia achter haar oor, waarbij het diertje al snel tevreden begon te pruttelen en haar pootjes strekte om het zich gemakkelijk te maken op Christa’s arm.

 

Vijf minuten gingen voorbij.

Tien minuten.

Een kwartier.

Christa begon te vermoeden dat Fred met zijn blootblaadje zat vastgeroest op zijn stoel, toen Matt de kamer binnenkwam.

“Vlug,” zei hij. “Hij is zojuist weggelopen naar de westvleugel. Meestal begint hij daar met zijn ronde, dus als we snel zijn kunnen we haar scannen en zijn we ook weer op tijd terug.”

 

Christa drukte de cavia voorzichtig tegen zich aan en stond op. Het diertje, dat tevreden had liggen soezen, hield op met haar zachte gepiep en haar kopje schoot omhoog, nieuwsgierig en beducht op wat er zou gaan gebeuren. Samen liepen ze het trapje op, staken de verlaten hal over en begaven zich door de deur naar de oostvleugel.

 

Aangekomen in lab 7 sloten ze de deur achter zich, alvorens het licht aan te doen. De cavia was niet blij met de abrupte onderbreking van haar aai- en knuffelsessie in het behaaglijk zachte licht in Matts kamer en had haar kopje achter Christa’s elleboog gestoken, waar ze zich muisstil hield.

“Pak jij haar even,” zei Christa en gaf het diertje over, waarna ze naar de scanner liep. Het apparaat stond nog precies zoals ze het de vorige avond hadden achtergelaten. Ze drukte op de groene knop en het display aan de bovenkant rolde open met een zacht zoemend geluid. Aan de onderkant verscheen het rode lichtpuntje dat door de laser op het plateautje werd geprojecteerd.

 

“Zo zou het moeten werken,” zei ze. “Houd haar er eens onder.”

Matt pakte de cavia in zijn handen en strekte het diertje uit. Niet gediend van deze onbeschutte positie stribbelde ze tegen en wierp haar achterlijfje om, terwijl ze met haar kopje heen en weer schoot in de hoop zich uit zijn greep te kunnen bevrijden. Hij hield haar echter stevig vast en stak zijn armen verder vooruit, tot ze in de scanner hing en de rode laser op haar kopje terecht kwam. Onmiddellijk klonken er een hoog pieptoontje, een korte zoemtoon en nog twee pieptoontjes, zoals het apparaat gisteren ook bij de kat had gedaan. Terwijl Matt de tegenstribbelende cavia stil probeerde te houden keek Christa naar het display.

 

‘SUBJ229.1868.74 / CHP#2505771402 / IMPLANT STATUS OK / READY FOR MOD’

 

“Ik wist het,” riep ze.

“Wat staat er?” vroeg Matt, die zich op de protesterende cavia concentreerde.

“Precies zo’n zelfde soort code. Het lijkt een serienummer te zijn.”

Met haar vinger telde ze het aantal cijfers. “Precies tien.”

 

Ze pakte haar MP7 speler erbij en keek op het schermpje, waar de eindtekst van het filmpje nog stond.

“Hier, bij je moeder staat code 2505140001. Bij de cavia staat 2505771402. En als ik me niet vergis stond er bij die kat gisteravond ook zoiets. Hetzelfde aantal cijfers, en allebei beginnen ze met 2505. Dat kan geen toeval zijn.”

 

Christa legde haar hand op zijn schouder.

“Matt, besef je wat hier gaande is? Jouw moeder heeft net als al die proefdieren een chip ingebracht gekregen. Je vader houdt zich schijnbaar al jarenlang bezig met illegale experimenten. Een soort van Joseph Mengele als je het mij vraagt.”

Op dat moment verloor Matt zijn grip op de spartelende cavia. Het beestje viel op het plateautje van de scanner, draaide zich razendsnel om en wurmde zich door het slechts provisorisch afgesloten achterpaneel, waar het nerveus piepend een veilig plekje zocht tussen de scanner en de muur.

“Shit.” Matt greep er achteraan, maar hij was niet opgewassen tegen de snelle reflexen van het knaagdiertje.

“Haal hem er snel achter uit, zodat we op tijd terug kunnen naar je kamer,” zei Christa en keek argwanend naar de gesloten deur van het laboratorium.

 

Matt bukte zich en stak zijn hand in de nauwe gleuf van het achterpaneel. Hij kon niet goed zien waar het dier zat en bukte zich nog verder. In zijn ooghoek zag hij het felrode lampje van de scanner.

“Zet dat ding maar alvast uit,” zei hij en reikte zover hij kon achter het apparaat. Zijn hoofd kwam onder het rode lampje en net voordat Christa op de knop kon drukken klonken er een piepje, een zoemtoon en nog twee piepjes.

 

Matt schrok, veerde op en stootte zijn hoofd, maar kreeg wel de cavia te pakken.

Christa keek op het display.

 

‘SUBJ_UNKNOWN_ / CHP#2505140001 / IMPLANT STATUS OK / READY FOR MOD’

 

Matt haalde de cavia voorzichtig uit haar schuilplaats en kwam overeind, waarop hij zag hoe Christa met open mond naar het display keek.

“Wat is er?”

Hij drukte de geschrokken cavia tegen zich aan, waarbij ze onmiddellijk het veilige holletje bij zijn elleboog opzocht.

Christa pakte zijn hand. “Kijk eens.”

“Is dat van de cavia?”

“Nee. Dat is van jou.”

Matt bestudeerde de codes. “Dat is onmogelijk. Ik ben heus niet gechipt.”

“Maar kijk dan. De codes zijn anders dan die van de cavia. Hij versprong toen jij met je hoofd onder de laser kwam.”

 

Matt was sprakeloos.

 

“Buk eens een beetje, lieverd,” zei Christa. Ze legde voorzichtig haar handen op zijn wangen en keek achter zijn rechteroor.

Er was geen litteken te zien.

Ze drukte zijn oor wat naar voren, om er zeker van te zijn dat ze zorgvuldig had gekeken, maar er zat niets opvallends. Ook achter zijn andere oor was zijn huid ongeschonden.

Ze plaatste haar handen terug op zijn wangen en keek hem indringend aan.

“Lieverd, heb je ergens op je lichaam een litteken?”

“Nee.”

“Denk heel goed na. Geen streepje, bultje of krasje? Iets waarvan ze je hebben laten denken dat je het hebt opgelopen bij een ongelukje tijdens het spelen, of een raar plekje dat je op je hoofd voelt als je door je haar streelt? Iets, wat dan ook?”

Matt dacht even na, maar schudde zijn hoofd. “Ik heb één klein litteken op mijn been, maar dat heb ik overgehouden aan een struikeling toen ik in het plantsoen achter het gebouw speelde en de prikkeldraad over het hoofd had gezien. Dat is echter niet iets dat ze me hebben verteld. Ik was intussen al elf jaar en weet nog heel goed dat me dat is overgekomen. Van een ander litteken, iets waarvan ik de oorsprong niet ken, is echt geen sprake.”

 

 In de holle ruimte van de lege gang klonk zachtjes het dichtvallen van een deur.

 

“Verdomme,” zei Christa. “De koelcel, Matt. Snel.”

Hij keek naar de temperatuurindicatoren boven de deuren. Twee cellen stonden ingesteld op 21 graden. Alleen de linkercel was gekoeld.

“In die twee zullen levende dieren zitten, daar kunnen we niet zonder risico bij kruipen,” zei hij, waarna hij naar de linkercel liep en de deur open trok.

 

In de cel stonden twee enorme kooien op elkaar die bijna alle ruimte in beslag namen. Matt hapte naar adem toen hij de bevroren inhoud zag. In de bovenste kooi lag een grote, zwarte labrador. De rechter voorpoot, die duidelijk zichtbaar tegen de tralies lag, was op twee plaatsen opengereten. Het pezige vlees, asgrauw en vol opgedroogde bloedkorsten zag er verscheurd uit en wat in eerste instantie leek op enkele stukjes pees, bleek bot te zijn, dat bloot lag. De zwarte tong van het dier hing schuin uit zijn bek en was ernstig verminkt, doordat de hond hem op meerdere plaatsen had stukgebeten. De snijtanden van het dier zaten nog begraven in het verstijfde vlees. Bovenop zijn kop waren twee kleine, ronde plekjes te zien waar de vacht was verschroeid en de huid zichtbaar verbrand. Het leek erop dat men de hond met een stroomstoot uit zijn lijden had verlost.

 

Het dier in de onderste kooi was er zo mogelijk nog erger aan toe. In het korte moment dat hij de kooien zag, kon hij slechts repen zwarte vacht en een staart herkennen. Huid, spieren en pezen waren kapotgebeten of verscheurd en zelfs als hij meer tijd had gehad om de inhoud van de kooi te bestuderen, dan was het nog maar de vraag of hij uit het zwaar verminkte stoffelijk overschot had kunnen opmaken wat voor dier dit geweest was.

 

Matt voelde zijn maag omdraaien en drukte snel de deur dicht.

“Daar is toch geen plaats,” fluisterde hij half hardop en keek om zich heen.

“Dáár.” Christa wees naar de twee opbergruimtes onder het aanrecht, die met schuifdeuren waren afgesloten. Ze schoof de dichtstbijzijnde open. Snel, maar ook zo voorzichtig mogelijk om geen lawaai te maken en hier hadden ze meer geluk.

De opbergruimte was nagenoeg leeg, op een bakje operatiematerialen na. Enkele scharen, een tang, injectienaalden en diverse mesjes. Ze schoof het bakje aan de kant, ging op haar knieën zitten en kroop naar binnen.

“Vlug, hier passen we allebei in.”

“Wacht even,” fluisterde Matt. Snel liep hij met de cavia tussen zijn arm en buik geklemd naar de deur en drukte op de lichtknop. Onmiddellijk werd het donker in het laboratorium. Bij het uiterst zwakke licht van de temperatuurindicatoren van de koelcellen vond hij op de tast zijn weg naar de opbergruimte. Christa stak haar hand uit en vond de zijne, waarna ze hem naar binnen hielp en de metalen deur dicht schoof.

 

 

Ze waren net op tijd, want luttele seconden later hoorden ze de deur van het laboratorium open gaan. Een zachte klik en een streep licht viel door de kier waar de schuifdeur het metaal van de kast net niet raakte. Matt zat tegen Christa aan gedrukt en hield zijn linkerknie omhoog om te voorkomen dat deze het bakje met de operatiematerialen zou raken, hetgeen ongetwijfeld duidelijk te horen zou zijn in de metalen ruimte. De cavia was onder zijn arm gekropen en snuffelde aan zijn kleding, maar ze liet gelukkig niets van zich horen. Christa zat met opgetrokken knieën tegen de zijwand en had haar hand op zijn dijbeen gelegd. Hij voelde hoe ze zachtjes kneep, maar wist niet of het de zenuwen waren, of dat ze daadwerkelijk een kick kreeg van dit soort avonturen. Matt stak zijn hand uit en schoof de deur geruisloos een centimeter open, zodat hij naar buiten kon kijken. Een gezicht kon hij niet zien, maar aan de schoenen en de manier van lopen kon hij zien dat het Steven Gerards was.

Met zijn jas aan rommelde de man in een paar lades tot hij daar vond wat hij zocht, al kon Matt niet zien wat het was. Blijkbaar was hij iets vergeten en was teruggekomen om het op te halen. Dat overkwam de licht verstrooide Gerards wel vaker.

 

“Zie je iets?” fluisterde Christa heel zachtjes in zijn oor. Matt durfde geen antwoord te geven, uit angst dat zijn stem buiten de kast te horen zou zijn.

Gerards draaide zich om en stond een moment stil.

“Wat is dat dan nou?” bromde hij en liep in de richting van de kast. Matt slikte. Zijn hand gleed naar het bakje naast zich en tastte naar het eerste object dat hij tegenkwam; een schaar. Gerards bleef recht voor de kast staan. Matt klemde zijn vingers stevig om de schaar en zette zich schrap. Gerards kwam echter niet aan de schuifdeur. In plaats daarvan hoorden ze hoe hij boven hun hoofden aan de scanner rommelde.

Shit, dacht Christa. Vergeten uit te zetten. Het bloed steeg naar haar hoofd.

“Wie heeft hier verdomme een chip gescand?” bromde Gerards in zichzelf. “Heeft er weer iemand lopen klooien waar hij niet mag zijn?”

 

Matt zag dat hij zijn hand in zijn jaszak liet glijden en er een telefoon uit haalde. Hij draaide zich naar Christa en fluisterde in haar oor: “Hij gaat bellen, we zijn er geweest.”

“Doe iets,” fluisterde ze terug. “Wat dan ook.”

 

Hij wist niet wat hij kon doen, maar zag in een flits hoe hij door Fred en John in de boeien werd geslagen en verantwoording moest afleggen bij zijn vader. Hem kennende, zou deze weinig genade tonen. Als kind had Matt eens een hond uit een kooi gelaten. Hij was met het dier gaan spelen en in een onbewaakt moment was de hond weggeglipt. Zijn vader had hem een ongelooflijk harde draai om zijn oren gegeven en voor straf mocht hij drie maanden lang niet in de buurt van de dieren komen.

Peter Wanders was geen vergevingsgezinde man.

“Ja, met Gerards hier.”

“Doe iets,” siste Christa.

 

Matt voelde dat er van binnen een knop om sprong en een soort instinctieve oerdrift maakte zich van hem meester. Hij liet de cavia van zijn arm glijden, rukte de schuifdeur open en sprong naar buiten, waarbij hij de telefoon uit de hand van de totaal overrompelde Gerards sloeg, zijn arm om zijn keel klemde en de punt van de schaar tegen zijn hals drukte. Het gebeurde in een flits, alsof een scene uit een film op dubbele snelheid werd afgespeeld en Matt was verrast over zijn eigen reflexen.

Christa kroop eveneens snel naar buiten. Ze greep de telefoon van de grond en drukte snel de verbinding weg, voordat Gerards de helderheid van geest kon opbrengen om iets te roepen.

 

“Hou je mond en beweeg je niet, of ik druk deze schaar door je halsslagader,” zei Matt.

Gerards, achterover getrokken door Matt, wankelde op zijn voeten, maar wist zich staande te houden.

“Matt? Allejezus man, wat doe je?”

“Hou je mond,” zei Matt.

 

Christa stond op en keek hem aan.

“Ken je hem, Matt?”

“Het is Steven Gerards.”

“Ach,” zei ze met gespeelde kalmte. “Als je het over de duivel hebt.”

 

Ze zag de paniek in zijn ogen en ze voelde zich gesterkt door de vlijmscherpe schaar die Matt tegen zijn hals had gedrukt. Ze was absoluut niet zeker van haar zaak en had ook geen idee waar deze situatie toe zou leiden, maar op dit moment leek het haar het beste om overwicht te tonen en de leiding te nemen.

 

“Als je je rustig houdt overkomt je niks,” zei ze op strenge toon, “maar één rare beweging en je hebt die schaar zo diep in je strot hangen dat je bloed hier tegen de muur spuit nog voordat je ‘auw’ kunt roepen.”

“Ik weet niet wat... Matt... Wat willen jullie?” stamelde Gerards.

Christa pakte een tweede schaar uit de kast en drukte deze tegen zijn buik.

“Houdt die schaar maar in zijn nek, Matt, dan kun je je arm van hem afhalen. Ik denk dat meneer Gerards hier wijs genoeg is om geen rare acties uit te halen, met aan beide kanten een schaar in z’n vel prikkend. Gerards hief zijn handen op en trachtte daarbij zijn armen zo stil mogelijk te houden.

“Ik verroer me niet, maar kijk alsjeblieft uit. Die dingen zijn messcherp.”

 

“Je bent niet eerlijk geweest,” zei Matt.

“Wat bedoel je?” vroeg Gerards. Hij durfde niet om te kijken en staarde paniekerig voor zich uit, wetend dat elke beweging van zijn lichaam er een teveel kon zijn.

“Ik heb je vanmorgen gevraagd naar die chips. Je zei dat het slechts een klein experimentje was.”

“Dat is het ook.”

Christa dacht aan zijn verklaring over GenLife en besloot blufpoker te spelen.

“Waarom heb je niet verteld dat je daar meer hebt uitgespookt dan alleen het maken van Cuddly?”

“Ik weet niet waar je het over hebt.”

Ze drukte de schaar wat verder door.

“Auw, godver,” kreunde Gerards.

“We weten alles over Sniffles, ook dat jij degene bent die dat doodenge ding in elkaar heeft gezet.”

Hij keek haar aan. De verkrampte blik in zijn ogen maakte plaats voor verbazing.

“Hoe weten jullie dat?”

 

Het viel haar op dat de man een vriendelijk gezicht had.

Hij was achter in de veertig, misschien iets over de vijftig. Zijn ogen, zijn bolle wangen, zijn mond, zijn gezichtsuitdrukking; alles straalde vriendelijkheid en onschuld uit. Was dit een van de breinen achter dit gruwelijke project?

Ze deed een stapje dichterbij en staarde hem dreigend aan.

 

“Ik ben geen kwaaie,” zei ze, “maar de vorige die tegen me loog deed er bijna twee uur over, voordat hij was doodgebloed aan de steekwond in zijn buik. Je kent me niet en ik heb alle noodzakelijke maatregelen getroffen om hier weg te komen, zonder ook maar een enkel DNA spoortje achter te laten als ik je heb neergestoken.”

Ze bekeek haar blote handen en vreesde dat deze opmerking weinig overtuigend was.

“Maar zoals ik zei, ik ben geen kwaaie. We weten dat jij niet de grote jongen in het geheel bent, dus spreek en ik laat je met rust.”

Het speet haar dat ze zich zo opstelde, want de vriendelijkheid en goedheid die de man op het eerste gezicht uitstraalde leek haar volkomen oprecht, maar juist daardoor was dit dreigement waarschijnlijk de meest effectieve manier om hem aan het praten te krijgen.

 

“Oké, oké,” zei Gerards. “Doe alsjeblieft voorzichtig met die scharen.”

“Dan begin te vertellen,” zei Matt.

Gerards hief zijn handen langzaam op en maakte een verontschuldigend gebaar.

 

“Ik denk niet dat ik veel kan vertellen dat Matt nog niet weet na zijn hele leven hier gewoond te hebben, maar oké. Laat me dan op zijn minst wel even gaan zitten.”

Christa pakte de bureaustoel die in de andere hoek van het lab stond en rolde deze naar hen toe. Gerards ging zitten en Christa gebaarde naar Matt dat hij de schaar kon laten zakken, al bleef hij uit voorzorg wel achter hem staan.”

“Wat willen jullie weten?”

“Begin maar bij ’t begin,” zei Christa. “Wat is jouw geschiedenis met Wanders en wat hebben jullie samen uitgespookt?”

 

Gerards zuchtte even diep en begon toen te vertellen.

“Peter kwam ergens rond 2013 of 2014 bij GenLife in dienst, waar we ons bezighielden met zaken als artificial intelligence, DNA onderzoek en life simulation. Ik deed destijds onderzoek naar het gebruik van dierlijke stamcellen voor de ontwikkeling van nieuwe organen. Het was toen al gelukt om bijvoorbeeld muizen te kweken met een menselijke oorschelp op hun rug, maar we wilden meer. Functionele organen, complexe zaken zoals nieren en alvleesklieren voor menselijke transplantatie. In theorie was het wel mogelijk, maar de resultaten in praktijk waren treurniswekkend slecht. We hadden simpelweg te weinig grip op de ontwikkeling van de proefdieren.”

 

 “Wat kwam mijn vader bij GenLife doen?” vroeg Matt.

 

“Peter had nog maar pas zijn studie biotechnologie afgerond en had weinig praktijkervaring, maar zijn cijfers waren indrukwekkend en zijn praktijkstudies des te meer. Hij werd aangenomen ten gunste van een nieuw project. In eerste instantie had ik mijn twijfels over hem. Hij was ambitieus, maar op een verontrustende manier. Wanders leek soms een ramkoers te varen, blind voor alles behalve zijn doel. Ik vond hem op zijn zachtst gezegd onsympathiek, maar het management liep met hem weg en gaf hem de leiding over het projectteam, waar ik ook deel van uitmaakte.”

 

“Wat voor project?” vroeg Christa.

“Men wilde kijken in hoeverre het mogelijk was om biochips toe te passen om de groei en ontwikkeling van donordieren te bevorderen en te sturen. DNA modificatie alleen was gewoon niet effectief genoeg. De ontwikkeling verliep traag en de resultaten waren onbetrouwbaar. Een chip zou deze ontwikkeling direct kunnen beïnvloeden.”

 

Christa vouwde haar armen over elkaar. “En kon dat zomaar, die chips implanteren?”

“We werkten keurig binnen de grenzen van de wet, al vonden we wel dat Peter die grenzen erg vaak opzocht. Wel met succes overigens. Hij boekte fantastische resultaten en het management was onder de indruk. Peter kreeg al snel meer vrijheid over het project en mocht op eigen initiatief besluiten welke kant we op gingen. De enige voorwaarde die men stelde was dat hij op termijn een werkende chip zou presenteren die deed wat men wilde. Vanaf dat moment werd Peter een beetje een man met twee gezichten.”

 

“Hoe bedoel je?” vroeg Matt.

Gerards keek om. “Ik bedoel dat je vader zich niet meer louter op de chip richtte die we probeerden te maken, maar ook uit eigenbelang ging handelen. Blijkbaar was het zijn wens om een chip te ontwerpen die rechtstreeks op het centrale zenuwstelsel van een dier aangesloten kon worden om zodanig zijn gedrag en karakter volledig kon beïnvloeden. Een van mijn collega’s had bezwaren en hij werd door Peter op geraffineerde wijze naar buiten gewerkt.”

 

Christa fronste haar wenkbrauwen. “Uit het project?”

“Nee, uit het bedrijf. De man werd om de een of andere reden ontslagen. Er is ons nooit verteld waarom, maar we wisten allemaal dat Peter een verhaaltje had opgehangen dat geloofwaardig genoeg was voor de heren aan de top.”

“Wat wilde hij dan met die chip?”

“Ik weet niet of het een prestigekwestie was of gewoon commercieel belang, maar geld zal ongetwijfeld een grote rol hebben gespeeld. Hij had vol bewondering, nee, afgunst zelfs, verteld over een biotechbedrijf in Amerika dat bijna 120 duizend euro kreeg van een echtpaar dat hun overleden hond had laten klonen. Peter zag een gouden handel in wat hij omschreef als animals by design.

 

“Klonen van dieren was toen toch al niks nieuws meer?” vroeg Matt.

“Dat klopt,” zei Gerards, “maar je vader had grotere plannen. Dieren het gewenste karakter geven, wilde beesten temmen, aapjes die als brave, zindelijke huisdieren gehouden zouden kunnen worden, ziektes bij dieren uitbannen door via de chip hun afweersysteem te herprogrammeren. Volstrekt absurd als je er over nadenkt, maar hij was zo gedreven, zo vol passie, dat we er in meegingen. Al was het maar omdat we onze baan niet kwijt wilden raken tijdens de toenmalige economische crisis.”

 

“Wat hebben die Cuddly en Sniffy daar dan mee te maken?” vroeg Matt.

“Sniffles,” corrigeerde Gerards hem. “De experimenten die Peter bij GenLife uitvoerde liepen hopeloos uit de hand. We hadden geen grip meer op hem. Nachtenlang zat hij in het lab, soms ging hij een week niet naar huis. Ratten, muizen, katten, honden, zelfs apen heb ik in plastic naar buiten zien gaan. Dieren die de ene dag nog zo mak als een lammetje waren, bleken de volgende dag een gevaar voor hun omgeving. Ik heb een poes gezien die haar eigen achterlijf tot op het bot had weggevreten, vogels die net zo lang bleven vastbijten in de tralies van hun kooi dat hun snavel bleef steken en vervolgens hun eigen schedel kapot trokken. Hamsters en cavia’s die hun hooi lieten liggen en als kannibalen elkaars huid en haar wegvraten, tot ze met uitpuilende organen lagen dood te bloeden in hun kooien.”

Gerards zuchtte en sloot zijn ogen een moment. “Ik heb de meest afschuwelijke dingen voorbij zien komen.”

 

Christa realiseerde zich dat ze haar hand voor haar mond had geslagen en liet deze langzaam zakken. “Waarom is er niemand in actie gekomen? Je gaat toch niet zitten toekijken bij dit soort praktijken?”

Gerards schudde zijn hoofd.

“Peter raakte verstrikt in de totale mislukkingen van zijn experimenten en kon er niet meer mee stoppen, maar het kon ook niet binnenskamers blijven. De raad van bestuur kreeg lucht van de zaak en vervolgens hebben ze hem op staande voet ontslagen.”

 

Matt was op de grond gaan zitten en hield de schaar nog maar losjes in zijn hand. In de loop der jaren had hij Gerards leren vertrouwen en de man wekte niet de indruk dat hij in opstand zou komen.

 

“Wat gebeurde er toen met mijn vader?”

Gerards spreidde zijn armen als een makelaar in een te koop staande villa. “Dit.”

Christa keek heb laboratorium rond.

 

“Hij richtte BioTec op. In 2015 begon hij in een klein pand aan de gracht, samen met zijn vrouw. Vanwege zijn ontslag bij GenLife werd hij goed in de gaten gehouden door de inspectie. De regelgeving en het toezicht waren te streng om zomaar experimentele chips bij dieren te implanteren, hoe graag hij dat ook wilde. De enige mogelijkheid die bestond was het gebruik van soortgelijke chips in kunstmatige levensvormen. Peter had de kennis in huis om deze chips te maken, maar hij beschikte niet over de middelen om dragers te fabriceren.

 

Christa liet haar hoofd in haar hand rusten. “Ik geloof dat ik het begin te begrijpen. GenLife hield zich bezig met A.I. en life simulation. En Wanders experimenteerde met aansturende biochips.”

 

Gerards knikte. “Cuddly was enkel bedoeld om een opening in de markt te krijgen, maar toen we die maakten was Sniffles al volop in ontwikkeling. We wilden testen hoe de combinatie zou uitpakken tussen de experimentele biochips en microchips die zoveel mogelijk facetten van karakter en instinctief handelen konden nabootsen. Door deze setup niet als een kil robotje binnen het lab te houden, maar er een pluche vachtje omheen te fabriceren en het als speelgoeddier in de markt te zetten, hadden we het grote publiek als testpersonen.”

“En geen onaardig stukje financiering, natuurlijk,” zei Christa.

 

“Peter was persona non grata bij GenLife, maar hij leverde mij de tekeningen waarmee ik de chips kon bouwen.”

Matt keek hem wantrouwend aan.

“Dus jij maakte sier over de rug van mijn vader?”

“Niet helemaal,” zei Gerards. “Het was eerder een kwestie van dienst en wederdienst. Hij hielp mij aan de technologie en ik bood hem de mogelijkheid om de chips die hij ontwierp te fabriceren, zodat hij de exemplaren die ik voor hem meesmokkelde kon gebruiken voor zijn experimenten. Ik had er vrede mee, zolang het om speelgoedrobotjes ging en niet om levende wezens die zichzelf en anderen verminkten.”

 

“Tot het mis ging met dat rotbeest,” zei Christa.

 

Gerards zuchtte. “Sniffles was een fiasco, dat ding heeft me mijn baan gekost. Kids Castle had het beestje onder hun merknaam op de markt gebracht en een godsvermogen neergelegd voor de rechten. Dit hele drama kostte ze bijna de kop en dat wilden ze natuurlijk op ons verhalen. GenLife zocht ook weer een zondebok en als verantwoordelijke moest ik het veld ruimen.

 

Christa klikte met haar tong. “Maar zo’n ramp was dat niet, want Wanders stond natuurlijk al met open armen klaar om jou bij BioTec te ontvangen.”

Gerards twijfelde even over zijn antwoord.

“Wat wil je dat ik daarop zeg? Als je een vrouw en een kind hebt dan kies je eieren voor je geld. Dat kun je me niet kwalijk nemen.”

“Nee, maar een beetje morele ruggengraat doet een mens ook geen kwaad,” antwoordde ze.

 

Matt schoof wat dichterbij.

“Steven,” zei hij en keek hem diep in zijn ogen. “Steven, wat moest je hier bij BioTec komen doen? Waar was mijn vader mee bezig?”

 

Gerards zuchtte. Een moment bleef het stil in het lab.

“Daar kan ik je niks over zeggen, Matt. Dat weet je zelf ook. Je kent je vader.”

“Dat dacht ik twee dagen geleden ook. Maar ik begin te twijfelen of ik nog weet wie mijn vader is.”

“En zij?” Gerards gebaarde met zijn duim. “Ik ken haar niet eens. Wie is dat en wat doet ze hier?”

Matt wilde zijn mond openen om antwoord te geven, maar Christa was hem voor.

“Rebecca van der Zee. Met goede connecties binnen het Animal Liberation Front. En die kan ik zowel in je voordeel als in je nadeel gebruiken. Ik weet waar je woont, waar je je auto parkeert en waar je aan het avondeten zit. Maar onthoud maar liever dat ik ook weet waar ik je slapende kinderen ’s nachts moet zoeken, of waar we je vrouw kunnen vinden tijdens jouw werktijd hier.”

Ze kwam nu ook dichterbij.

“Gerards, waar zijn jullie hier mee bezig?”

Gerards sloeg zijn ogen neer en staarde naar de grond.

“Zeg op, Steven,” zei Matt. Zijn greep om de schaar verstrakte en Gerards zag het vanuit zijn ooghoek.

Hij zuchtte diep.

 

“Na het debacle met Sniffles is je vader begonnen met het ontwerp van een nieuwe chip. Meer geavanceerd dan hij ooit tevoren had bedacht. De eerste prototypes hebben we getest met nieuwe versies van Sniffles en ik kan je verzekeren dat het beestje ondanks zijn gebrek aan een leuk pluche vachtje tien keer beter functioneerde dan zijn voorganger. Het werkte. Het werkte écht. We zagen allebei in dat het niet meer fout kon gaan. Binnen het kader van de geplande dierproeven die we hier uitvoerden hadden we intussen vrij spel om allerlei neurologische experimenten uit te voeren die tot een betrouwbare chip moesten leiden en tenslotte besloten we om de nieuwe chip in het geheim te implanteren bij een hond.”

 

“Terry?” vroeg Matt.

“Nee, Terry kwam pas later,” zei Gerards. “We hadden haar Laika genoemd, naar de eerste Russische hond in de ruimte.”

“De symboliek der helden,” zei Christa hoofdschuddend.

“De operatie duurde bijna acht uur en het had niet veel gescheeld of ze had het niet overleefd, maar het lukte ons om de chip te verbinden met haar centrale zenuwstelsel en vanaf dat moment hadden we de mogelijkheid om haar aan te sturen.”

“Hoe dan?” vroeg Matt.

“Door middel van radiogolven konden we signalen naar de chip zenden die het gedrag en het hele biologische systeem van het dier beïnvloedden.”

“Werkte dat?”

Gerards knikte. In zijn ogen verscheen een glinstering die niet kon verbergen dat hij enthousiast was over hetgeen ze hadden gepresteerd.

 

“We gaven haar twee verschillende virusziektes die normaliter dodelijk zijn zonder medische behandeling. Via de chip stuurden we haar lichaam aan om zelf de juiste antistoffen te vormen en hoewel het niet veel scheelde heeft ze de beide infecties overleefd. Daarna zijn we op neurologisch gebied verder gaan experimenteren en met evenveel succes.

We konden haar zo’n beetje alles laten doen wat we wilden. Als ze moest blaffen, dan blafte ze. Als ze moest gaan zitten, dan ging ze zitten. Als ze drie rondjes achter haar staart aan moest rennen, een koprol maken en vervolgens vijf blokjes in volgorde van klein naar groot moest leggen, dan deed ze dat.”

 

“Van klein naar groot leggen?” vroeg Christa. “Een hond?”

“Natuurlijk wist ze zelf niet wat ze deed, of waarom,” zei Gerards. “Maar dat was juist het mooiste. Haar eigen wil werd volkomen overgenomen door de signalen die wij naar de chip stuurden. En hoeveel metingen we ook verrichtten; niets wees er op dat ze hierdoor stress, spanningen of angst ondervond. Wat ze deed beschouwde ze als haar eigen wil.

Ze deed het niet omdat wij haar stuurden, ze deed het omdat ze er zelf voor koos.”

“Dat dacht ze tenminste,” zei Matt.

Gerards knikte.

 

“En op welk moment kwam de geniale inval om mensen van dit soort chips te voorzien?” vroeg Christa.

 

Gerards keek haar verbaasd aan.

“Mensen?”

 

Haar ogen spuugden vuur, maar Gerards begreep haar niet.

“We hebben nooit met mensen geëxperimenteerd. Hoe had je je dat voorgesteld?”

“Lul niet, man. We hebben het bewijs.”

Gerards richtte zich tot Matt. “Jongen, ik weet niet waar jullie het over hebben.”

Matt gaf hem niet de steun waarop hij hoopte.

 

“Mijn moeder, Steven. Wat hebben jullie met haar gedaan?”

Gerards fronste zijn wenkbrauwen.

“Je moeder? Jezus, Matt, de arme vrouw is er al zo lang niet meer.”

“Hier,” zei Christa. Ze had haar MP7 tevoorschijn gehaald en startte het filmpje van de bevalling, waarna ze hem in Gerards’ handen drukte.

 

Aandachtig bekeek hij de opnames.

 

“Is dit...?” Schaapachtig keek hij naar Matt, alsof deze als getuige zijn vraag kon bevestigen.

“Ik wist niet dat hier opnames van waren. Ik wist niet eens dat Peter de bevalling zelf heeft geleid.”

Hij wilde het apparaat teruggeven, maar Christa stak haar handen op.

“Kijk nou maar even.”

Op dat moment klonk de ijzige schreeuw van Alicia door de kleine speakers. Hoewel hij het schermpje niet kon zien, sloot Matt zijn ogen en wendde zijn gezicht af.

“Sorry,” fluisterde Christa.

 

Gerards bleef geconcentreerd kijken en schudde zachtjes met zijn hoofd, terwijl Matt opstond en naar de hoek van het laboratorium liep.

“Volgens mij moet je dit maar afzetten,” zei Gerards.

“Nee,” zei Christa. “Ik wil dat je de laatste paar frames van het clipje ziet.”

Gerards keek verder. Af en toe tuurde hij met half dichtgeknepen ogen naar het schermpje, alsof hij niet geloven kon wat hij zag, om vervolgens weer achteruit te deinzen toen het krijsen verstomde.

Een moment later verscheen de code in beeld waarop Christa had gewacht.

Gerards las de tekens op het schermpje. Zijn mond zakte een stukje open en de kleur trok weg uit zijn gezicht.

“Is het voorbij?” vroeg Matt.

 

“Die code zegt je vast wel iets,” zei Christa.

Gerards was lijkbleek en schudde zijn hoofd. “Waar hebben jullie dit gevonden?”

Matt kwam terug, de schaar nog altijd stevig in zijn hand geklemd.

“In ons eigen archief,” snauwde hij.

“Ik weet niet wat ik moet zeggen.” Gerards staarde nog steeds naar het apparaatje in zijn handen. “Hij heeft het er wel eens over gehad, maar ik had nooit gedacht dat hij echt zo ver zou gaan.”

“Hoe ver?” vroeg Christa. “Wat heeft hij in godsnaam gedaan?”

 

Gerards schudde verbijsterd zijn hoofd. Hij kon amper geloven wat hij zag.

Matt rammelde aan zijn schouder. “Kom op, wat heeft hij gedaan? Heeft hij een chip bij mijn moeder geïmplanteerd?”

“Ze zou het nooit hebben toegestaan,” mompelde Gerards. “Daarvoor was ze veel te nuchter, veel te verstandig ook. Alicia liet zich niet als proefkonijn gebruiken, dat bestaat niet.”

 

“Wist je dat hij mensen opereerde?” vroeg Christa, terwijl ze de MP7 uit zijn handen pakte.

Zijn vingers gleden krachteloos langs het kunststof omhulsel van het apparaatje, waarna zijn handen nog slechts een schijnobject omklemden.

“Nee. Hij wilde dat wel. Nou ja, ik bedoel, hij is er van overtuigd dat we op een dag in staat zijn om deze chips bij mensen te implanteren voor allerlei doeleinden, maar hij heeft dat nooit daadwerkelijk geprobeerd. Tenminste, dat dacht ik.”

“Waarom zou je iemand in godsnaam zo’n chip in z’n kop willen duwen?” vroeg Matt.

“Het idee was zo gek nog niet,” zei Gerards. “Zware criminelen, pedofielen en verkrachters, mensen die een gevaar voor de samenleving zijn, zou je met een voorgeprogrammeerde chip kunnen omvormen naar vriendelijke, hartelijke mensen die niet langer een gevaar voor hun omgeving zijn.”

 

“En dan is het een klein stapje naar het kneden van mensen met een andere mening, een ander geloof, een andere politieke voorkeur, nietwaar?” zei Christa. Ze voelde hoe ze van binnen steeds kwader werd en staarde naar het schermpje van de MP7, waarop nog altijd in witte letters op een zwarte achtergrond de code werd weergegeven.

 

 ‘SUBJECT 107.0010.09 DECEASED – #2505140001 DEACTIVATED’

 

Terwijl ze naar de cijfers keek, kwamen deze plotseling tot leven. In gedachten vormde ze het patroon dat vanuit de zojuist nog nietszeggende, anonieme reeks omhoog borrelde.

 

 “Matt?” vroeg ze.

“Ja?”

“Die code op de scanner...”

 

Zonder haar zin af te maken veerde ze op en pakte Gerards bij zijn arm.

“Kom eens mee.”

Ze liep naar de scanner en zette hem aan.

“Je hoofd, Matt.”

Matt twijfelde even en bukte zich vervolgens aarzelend. Voorzichtig stak hij zijn hoofd onder de scanner tot de bekende zoemtoon en piepjes klonken. Het display gaf direct de gevonden informatie weer:

 

‘SUBJ_UNKNOWN_ / CHP#2505140001 / IMPLANT STATUS OK / READY FOR MOD’

 

Gerards keek naar Matt, toen naar Christa en toen weer naar Matt. De verbijstering spatte uit zijn ogen en het duurde even voordat hij zijn gedachten bij elkaar had geraapt, maar daarna kwam hij dichterbij en bestudeerde de code.

 

“Dit is ongelooflijk,” stamelde hij verslagen. “Wat heeft hij gedaan? Wat heeft hij in hemelsnaam gedaan?”

Hij pakte Matt bij zijn arm en draaide hem om. Matt schrok en hief zijn rechterhand op, waarin hij de schaar hield, maar deze deed voor Gerards niet meer ter zake. Niets deed meer ter zake, behalve de biochip. Hij bestudeerde Matts achterhoofd en drukte zijn oor naar voren.

“Heb je ergens een litteken, Matt?”

“Dat had ik hem al gevraagd,” zei Christa. “Vergeet het maar.”

 

“Hij zal toch niet...” begon Gerards, maar zijn gedachtenstroom verhinderde dat de rest van de zin over zijn lippen kwam.

“Wat?” vroeg Matt.

Gerards zuchtte.

Enerzijds had hij het gevoel dat hij al veel te veel verteld had, maar anderzijds besefte hij ook dat de experimenten waren doorgeschoten. Hij voelde zich medeverantwoordelijk voor wat hij zojuist te zien en te horen had gekregen en hij wist niet of hij deze verantwoordelijkheid op zich durfde te nemen.

 

“We hebben de laatste drie jaar gewerkt aan een nanochip, een microscopisch kleine versie van de biochip die we middels een injectie implanteerden. Deze nanochip is in staat om via de bloedbaan zijn plek in het centraal zenuwstelsel op te zoeken, waar hij zich vasthecht aan exact de juiste hersencellen.”

“Bullshit!” riep Christa. Ze verbaasde zich over haar eigen reactie, maar dit klonk alsof het een monoloog was uit een goedkope science fiction film. Elk beetje gezond verstand in haar hoofd protesteerde.

 

“Waarom zou ik dit verzinnen?” vroeg Gerards verontwaardigd.

“De chip is nog experimenteel, maar we zijn deze zomer met de eerste testen begonnen en die zijn tot nu toe heel positief. De grootste uitdaging zat hem niet in het inhoudelijke ontwerp, maar in het verkleinen van de materie, zodat hij via een injectienaald kon worden ingebracht. Door de minuscule afmetingen zijn sommige exemplaren nog erg onberekenbaar gebleken, en dat heeft ons de nodige fatale aflopen gekost, maar we hebben flinke progressie geboekt en van de laatste reeks dieren heeft 85% de activering van de chip overleefd. Inmiddels beschikken we over een redelijk goed werkend systeem om ook deze chips op afstand aan te sturen.”

 

Hij richtte zich tot Matt.

“Ik begin te vrezen dat je vader een van deze nanochips in je hoofd geïmplanteerd heeft. Maar ik zweer je, bij alles wat heilig is, dat ik er niks mee te maken heb. Ik wist hier echt niets van.”

Matt aarzelde.

Hij wist niet hoe hij moest reageren en zijn hand met de schaar zakte langzaam naar beneden.

“Dus eerst vermoordt die lul zijn eigen vrouw en daarna begint hij als een nazi kamparts levensgevaarlijke ongein met zijn zoon uit te halen?” vroeg Christa.

 

“Nee!” riep Matt. “Nee.”

“Nee?”

“Dit kan niet,” zei hij. “Jullie hebben deze zomer pas de eerste chips gemaakt?”

Gerards knikte. “Je wilt niet weten hoe lang we er aan gewerkt hebben voordat we een functioneel exemplaar van die afmetingen hadden.”

Even dacht Matt nog na, maar toen wist hij het zeker.

“De laatste keer dat ik een injectienaald in mijn lijf heb gehad was toen ik een jaar of veertien was, en dat was gewoon een routine onderzoekje waarbij wat bloed werd afgenomen.”

 

“Is het mogelijk dat hij toen die chip geïmplanteerd heeft gekregen?” vroeg Christa.

Gerards hief zijn handen omhoog en maakte een afwerend gebaar.

“Nee. Uitgesloten. Zover waren we toen nog lang niet. En bovendien kun je onmogelijk met een en dezelfde injectie bloed afnemen en een chip injecteren.”

Christa zuchtte. “Hoe is hij dan aan die chip in zijn hoofd gekomen?”

 

“Mag ik dat ding nog eens zien?”

Gerards gebaarde naar de MP7 speler in haar hand. Ze gaf hem het apparaatje. De man keek naar het schermpje en vervolgens naar het display van de scanner. Vervolgens hield hij de MP7 naast het display.

“Kijk eens goed,” zei hij.

Matt en Christa vergeleken de twee codes en in een oogwenk zagen ze wat Gerards ook had gezien.

 

“De codes zijn identiek,” riep Matt.

Gerards gaf de MP7 speler terug aan Christa.

“Inderdaad. En dat is onmogelijk.”

“Waarom?” vroeg Christa.

“Die code is een uniek serienummer, dat aan elke chip wordt toegekend die we hier hebben gemaakt en ooit zullen maken. Geen twee chips hebben hetzelfde nummer.”

“Kan dat geen foutje zijn?”

“Beslist niet. De serienummers worden automatisch toegekend. Daarbij bestaat niet zoiets als een typefoutje.”

 

Een harde metalen klap.

 

De deur van het lab zwaaide open en sloeg tegen de deurstop, waardoor hij terug stuiterde en tot stilstand kwam tegen de grote, harige hand van Kees.

In zijn andere hand hield hij een pistool en richtte zonder aarzelen op het geschrokken drietal. Achter hem bewoog een zaklamp, vastgehouden door de schaduwhand van een duistere figuur, die zich op de achtergrond verborgen hield achter het pistool. Christa kon niet zien wie het was. Ze werd verblind door het felle lichtschijnsel, maar meer nog door de onverbiddelijke loop van het wapen dat op haar gericht was. Als het Fred was die de zaklamp vast hield, daarmee viel misschien nog te praten, maar Kees, het misbaksel van de drie bewakers?

Wat deed hij verdomme hier?

 

“Oh shit,” fluisterde Matt en de kleur trok weg uit zijn gezicht.

Hij herkende de duistere figuur aan de andere kant van de deuropening. Pas toen zijn stem door de verlaten gang galmde en op brute wijze de stilte van het lab vulde, wist Christa met wie ze te maken had.

 

“Wat heeft dit godverdomme te betekenen?”

Even klonk het alsof het Matt zelf was die zijn stem verhief, maar Kees deed een stap opzij, de lichtstraal zakte naar de vloer en toen hij twee passen voorwaarts zette viel het licht op het gelaat van Peter Wanders.

 

“Pap, wacht even,” zei Matt.

Wanders richtte zijn uitgestrekte wijsvinger op hem als Thor die een bliksemschicht naar de aarde stuurde.

“Jij zwijgt. Met jou ben ik nog lang niet klaar.”

Gerards zette een stap naar voren, maar bleef onmiddellijk staan toen Kees zijn pistool op hem richtte.

 

“Peter...”

Wanders zuchtte.

“Van jou had ik wat meer discretie verwacht, Gerards. Vooral van jou.”

Langzaam liep hij op ze af en trommelde met zijn vingers op het stalen aanrecht.

Hij zag er anders uit dan Christa zich had voorgesteld, al besefte ze heel goed dat de bijna twintig jaar oude video op haar MP7 en de foto’s die ze in het archief had gevonden, geen bijzonder actueel referentiekader vormden. De man was volledig kaal en droeg een klein brilletje met een opvallend dik, zwart montuur. Zijn ogen puilden wat uit, zijn neus stond omhoog en zijn kin stond ver naar achter. Hij was ronduit lelijk te noemen.

Hondenkop, dacht ze. Een geluk dat Matt meer van zijn moeder geërfd lijkt te hebben.

 

“John mag dan een leeghoofd zijn,” zei Wanders, “hij is wel een van mijn meer loyale werknemers. Een man die zelden ziek is en beslist geen twee keer vlak achter elkaar. Dat wekt wantrouwen.”

Zijn trommelende hand ging nu omhoog en volgde de contouren van de scanner. Hij keek niet op of om en zijn stem klonk kalm en bedeesd.

“Voedselvergiftiging is een serieuze zaak. Maar het betreden van streng verboden terrein nog veel meer.”

Hij draaide zich om.

Zijn donkerbruine puilogen gingen van Matt naar Gerards en tenslotte naar Christa.

 

“En dat brengt me bij jou.”

Wanders stak zijn hand uit.

“Peter Wanders. Eigenaar van dit complex en de man die dit laboratorium ‘off limits’ heeft verklaard voor elke buitenstaander. Met wie heb ik het genoegen?”

“Rebecca,” zei ze, zonder ook maar enige aanstalten te maken om zijn hand te schudden.

Gerards keek naar Matt, die zo subtiel mogelijk zijn hoofd schudde.

“Rebecca van der Zee. Ik ben een vriendin van uw zoon.”

“Ach,” riep Wanders met een in cynisme gedrenkt enthousiasme. “Bijzonder aangenaam. Ik wist niet dat mijn zoon er een vriendinnetje op na hield.”

“We zijn gewoon goed bevriend. Uw zoon is een hele goeie jongen.”

 

Wanders draaide zich langzaam om, zette twee stappen richting Matt en legde zijn hand op zijn schouder. Matt staarde ongemakkelijk naar de grond.

“Een goeie jongen. Ja, daar moet ik je gelijk in geven. Een hele goeie jongen mag ik wel zeggen. Dat heeft hij niet van een vreemde hoor. Maar hij is ook degene die tegen beter weten in ’s avonds laat door het pand loopt te zwerven, op plaatsen komt waar hij helemaal niks verloren heeft...” –zijn stem klonk dreigender en harder bij ieder woord- “...en als klap op de vuurpijl ook nog een buitenstaander mee neemt die hier geen klote verloren heeft. Ja, godverdomme een hele goeie jongen!”

 

Allen zwegen ze en luisterden naar Wanders. Hij klonk nog redelijk kalm, maar de kokende woede leek sissend door zijn poriën uit te stralen. Van binnen was de man roodgloeiend, als een vulkaan die elk moment tot uitbarsting kon komen.

 

“Matt, mijn jongen, vertrouwen is als een zandkasteel. Je kunt uren, eindeloze uren bezig zijn om het op te bouwen. Je graaft en je schept, je kneedt en je strijkt, je schuift en je stapelt en langzaam maar zeker wordt je zandkasteel groter en groter.

De kunst is om op het juiste moment te stoppen en je torens en muren niet groter te maken. Doe je dat wel, dan loop je het risico dat de wind, de regen, of degenen om je heen die zojuist nog geen interesse hadden, plotseling hun oog op je kasteel laten vallen en misbruik van je maken.

Prompt storten je torens in, valt je ophaalbrug in de gracht en blijf je zitten met een lelijke, zwaar gehavende ruïne. Een ruïne waarvan je nooit meer opnieuw het kasteel kunt maken wat het ooit was. Begrijp je wat ik probeer te zeggen?”

Matt stond op zijn tanden te bijten en vouwde zijn handen achter zijn hoofd om te voorkomen dat hij om zich heen zou slaan.

“Je hebt het over vertrouwen. Jij, die me godverdomme mijn hele leven hebt voorgelogen. Hoe durf jij je mijn vader te noemen?”

“Ik heb je medicijnen gegeven zodat je zonder problemen kon blijven leven,” riep Wanders.

 “Medicijnen?” Matt lachte uit kwaadheid.

“Rot toch op. Het enige dat je me gegeven hebt is een standaard pilletje tegen epilepsie, veroorzaakt door de chip die je in mijn kop hebt geduwd, vuile klootzak. Moet ik je soms dankbaar zijn, omdat je me een pleister geeft nadat je mijn gezicht aan gort timmert? Is dat wat je wilt?”

 

Christa pakte Matts arm, trok hem zachtjes omlaag en klemde haar hand om de zijne.

“Ik weet niet wat je intenties zijn, maar je zoon wijsmaken dat hij een dodelijke ziekte heeft als excuus om illegale implantaties uit te voeren is niet alleen een lage rotstreek voor een vader, maar ook volstrekt onwettig.”

 

Wanders knikte.

“Dat klopt. BioTec zou het niet overleven als ons best bewaarde geheim naar buiten kwam. En dat kan ik onder geen enkel beding laten gebeuren. Het lijkt er dus op dat we een probleem hebben dat maar op een manier kan worden opgelost.”

Kees spande zijn vingers om de kolf van het pistool.

 

“Waarom heb je dit gedaan, pap?” vroeg Matt. “Heb je mam ook wijsgemaakt dat ze ziek was?”

“Je moeder was ziek. Ik hoefde haar dat niet wijs te maken. Intelligentie is een vloek en een zegen. Ze had haar goede dagen en ze had haar slechte dagen, maar naar de buitenwereld toe was ze de stralende vrolijkheid zelve. Chemo was een mogelijkheid, zeiden ze in het ziekenhuis, maar de kans van slagen was gering. We zijn er niet aan begonnen.”

 

Matt kneep in Christa’s hand.

“Je hebt mam een medische behandeling onthouden, terwijl dat haar leven had kunnen redden?”

“Nee,” zei Wanders. “Toen ze aan de balie stond om haar vervolgafspraak in te plannen klampte de arts mij aan. Hij drukte me op het hart dat ik maar eens rustig met haar moest praten als het allemaal wat bezonken was. Een chemokuur zou haar leven alleen maar rekken, met alle pijnlijke gevolgen van dien. Nu voelde ze zich nog redelijk goed en zonder chemo zou ze over 28 weken, want zolang duurde het nog voordat jij zou komen, een vrij normale bevalling kunnen meemaken.”

 

Wanders draaide zich om en liep weer naar de scanner, die hij met zijn hand een klopje gaf, zoals een trotse vader bij zijn kind zou doen wanneer het met een goed rapport was thuisgekomen uit school.

“Kijk jongen, je moeder had niets te verliezen, behalve haar ongeboren kind. Daar was zij zich meer dan ieder ander van bewust.”

“Wat heeft dat verdomme met die chip te maken?” vroeg Matt.

“Ik kon haar geen genezing bieden, geen uitweg. Maar ik kon haar wel hoop geven.”

“Valse hoop,” snauwde Christa.

“Hoop is nooit vals voor wie hem koestert,” zei Wanders.

“Wist je dat pelikanen er een bijzonder fatalistische gewoonte op nahouden? Als ze oud worden verliezen ze hun reactievermogen, hun snelheid en vooral hun gezichtsvermogen, waardoor ze geen vis meer kunnen vangen en een gemakkelijke prooi vormen voor roofdieren. Zij kiezen er niet voor om langzaam weg te kwijnen, zoals wij dat soms, al dan niet met een medische marteling, doen. Ze laten zich van grote hoogte neerstorten op de grond en plegen zo zelfmoord.”

Wanders streek met zijn hand over de microscoop naast de scanner.

“Maar, zo’n kamikaze actie gaat lang niet altijd goed en veel van die dieren creperen nog enkele dagen, terwijl ze met gebroken vleugels en inwendige bloedingen op de grond liggen. Ik kon niet verhoeden dat ze zou sterven, maar ik kon haar wel de hoop geven op een lang en gelukkig leven, zodat ze zich tot haar dood geen zorgen hoefde maken.”

“Door een chip in haar hoofd te stoppen waarvan je geen idee had wat dat voor uitwerking zou hebben? Je bent een laffe klootzak,” zei Matt.

 

Zijn woorden hadden hun uitwerking.

Vanuit het niets sloeg Wanders’ gezichtsuitdrukking om. Hij haalde uit en sloeg de microscoop van het tafelblad. Het apparaat leek vooruit te vliegen, maar bleef halverwege zijn val steken aan de elektriciteitskabel en veerde terug. Met een harde, holle klap sloeg het tegen het metalen aanrecht. De stekker werd uit het stopcontact getrokken en vervolgens klapte het apparaat op de meedogenloze tegelvloer, waar de kunststof voet brak, en het elektronisch objectief van het apparaat sprong en over de vloer rolde.

 

“Ben ik een klootzak?” schreeuwde Wanders. “Wat heb ik je moeder misdaan? Nou?”

Hij snoof en keek Matt recht in de ogen met een blik alsof hij ieder moment opnieuw kon uithalen.

“Ik hield van mijn vrouw. Ik hield onvoorwaardelijk veel van haar. Jij hebt geen idee wat het is om machteloos toe te kijken hoe de belangrijkste persoon in je leven langzaam wegteert. Hoe ze overdag met iedereen grapte, haar stralende lach en het gezicht van een engel, zonder dat iemand iets wist of kon zien. Maar ’s nachts huilde ze, soms uren aan een stuk. En met de beste wil van de wereld kon ik niets doen om haar te beschermen tegen de ziekte die haar binnen een jaar zou gaan slopen.

Het enige dat ik haar kon bieden was hoop. De hoop, dat het allemaal een duistere nachtmerrie was en ze op een dag weer beter zou worden. Ik zou kunnen leven met de wetenschap dat die dag nooit zou komen, maar niet als ik die wetenschap met haar deelde.

Ik heb gedaan wat ik moest doen. Ik heb je moeder de hoop op genezing gegeven met een enkele chip. Dat is het meest humane dat ik als liefdevolle echtgenoot voor haar heb kunnen betekenen in de korte tijd die haar nog gegeven was.”

 

Hij zette nog een stap dichterbij en stak zijn wijsvinger dreigend onder de kin van zijn zoon. Het volume van zijn stem daalde plotseling, maar de toon bleef onveranderd.

“Dus, Matt, niets geeft jou het recht om mij een klootzak te noemen. Onthoud dat heel goed.”

 

“En ik dan?” vroeg Matt. Hij probeerde te doen alsof het hem niet raakte, maar Christa voelde de trillingen in zijn hand. “Hoe is dat ding in mijn kop gekomen?”

 

Wanders liet zijn vinger zakken.

Christa besefte dat, met elk beetje informatie dat Wanders hen toevertrouwde, de kans nog kleiner werd dat ze het pand levend zouden verlaten. In het gunstigste geval zou ze, op basis van de terrorismewetgeving, de komende tien tot vijftien jaar in de gevangenis slijten en voor Matt zag de situatie er niet veel beter uit. Zonder tastbaar bewijs zou geen enkele rechter hun verhaal geloven. Maar Wanders leek haar niet het type dat het risico zou lopen om Christa en Matt in het bankje van een rechter te sturen die wel open stond voor hun verweer.

 

“We waren stomverbaasd dat het knippen van de navelstreng zo’n uitwerking kon hebben,” zei Wanders, die ineens weer opvallend rustig klonk.

“Je bent van top tot teen onderzocht. We hebben röntgenfoto’s gemaakt, we hebben diverse CT scans en MRI scans gemaakt, maar het duurde bijna een week voordat we de oorzaak vonden. Een oorzaak die meteen onze stoutste verwachtingen van de biochip overtrof. De chip die bij je moeder geïmplanteerd was, had haar DNA gewijzigd. Hij had een soort goedaardig virus in haar lichaam losgelaten, dat haar cellen beïnvloedde. Al haar cellen.

 

“Dus ook die van haar ongeboren kind?” vroeg Christa.

Wanders negeerde haar.

 

“De vrucht was nog klein toen het proces begon, en de nieuwe cellen die zich vormden waren als een onbeschreven blad voor de nieuwe DNA structuur die de chip ontwikkelde. In de genen van het ongeboren kind verscheen unieke informatie, overgeërfd van Alicia. Het was zo onwaarschijnlijk en vergezocht dat we het zelfs tijdens jouw onderzoeken niet als een optie zagen. Pas toen we op microscopisch niveau gingen kijken, werd duidelijk dat de chip voor zijn eigen nageslacht had gezorgd.

 

“Hij was gekopieerd?” vroeg Christa vol ongeloof.

Wanders gunde haar nog steeds geen blik waardig en concentreerde zich op zijn zoon, die hem verbijsterd aankeek.

 

“In jouw rechter hersenhelft had zich een klein, opmerkelijk klontje weefsel ontwikkeld, nog kleinder dan een speldenkop. Op de reguliere MRI scans was het niet eens waarneembaar. Maar met nieuwe HD scans konden we zien dat er tijdens de zwangerschap een soort biologische chip was gegroeid, een exacte replica van de chip die bij je moeder geïmplanteerd was, met als enige verschil dat hij ontstaan was uit jouw eigen stamcellen, volkomen lichaamseigen. Je zou kunnen zeggen, Matt, dat je een lopende, levende wereldprimeur bent.”

 

Matt wankelde even op zijn voeten.

Hij voelde zich beroerd en had het idee dat hij moest overgeven. Christa hield zijn hand stevig vast en streek met haar andere hand over zijn arm.

 

“Waarom wist ik hier niets van, Peter?” vroeg Gerards.

“Je bent een goeie kerel, Steven, maar sommige geheimen houdt een man zelfs voor zijn beste vrienden verborgen.

Dit was een doorbraak waarmee ik wereldberoemd had kunnen worden, maar het zou ook het einde van mijn carrière hebben betekend. De implantatie bij Alicia was volkomen illegaal, ook al had ze er zelf mee ingestemd. Vervolgens hebben we ons schuldig gemaakt aan valsheid in geschriften, door het zo te laten lijken dat ze was overleden voordat ze was bevallen. En tenslotte zaten we met een pasgeboren kind, waarvan we geen idee hadden hoe lang het in leven zou blijven. Dat zijn geen zaken die je op het prikbord hangt, hoe discreet je naaste medewerkers ook mogen zijn.”

 

“En daarom heb ik dus mijn hele leven hier opgesloten gezeten?” vroeg Matt. “Daarom heb ik mijn hele leven nepmedicijnen mijn strot af moeten duwen. Allemaal om de schijn van jouw onschuld hoog te houden?”

“Nee,” zei Wanders. “We hebben je alleen verteld dat je ongeneeslijk ziek bent en daarom medicijnen nodig hebt. Dat is niet gelogen.

De biochip in je hoofd veroorzaakte lichte epileptische aanvallen toen je nog klein was. De medicijnen die we je nu geven voorkomen die aanvallen. En ik heb je er nog nooit van weerhouden om de deur uit te lopen en te gaan en staan waar je wilt. Het enige dat ik van je verlangde was discretie over wat we hier doen. Daarom heb ik je ziekte een beetje moeten aandikken. Het was voor je eigen bestwil. Wat denk je dat er met je zou gebeuren als dit allemaal in het openbaar kwam?”

 

Wanders liep naar het aanrecht en tikte het display van de scanner aan. Hij staarde een moment naar de code.

 

“Dat serienummer heb ik niet meer gezien sinds je vier jaar oud was, maar ik ken het nog altijd van buiten.”

“Blijf af,” zei Matt aarzelend en strekte zijn armen uit naar de scanner.

 

“Ik heb je in je waarde gelaten,” zei Wanders, terwijl hij verder tikte op het display.

“Ik heb je onderwijs gegeven, ik heb je alles gegeven wat je hartje begeerde, tot en met een mooi appartement. Je hebt privacy, je hebt vrijheid en over geld hoef je je geen zorgen te maken. Maar zou je dit geheim wereldkundig hebben gemaakt, dan was je een proefkonijn geworden.”

 

“Blijf van dat apparaat af,” zei Matt. Hij klonk nu oprecht angstig.

 

Wanders bleef naar het display staren. Zijn wijsvinger schoot heen en weer.

“Ze zouden de ene test na de andere doen, misschien met als argument dat ze wilden weten wat ik in je hoofd heb gestopt. Misschien ook om te zien wat ze allemaal met deze kennis en macht zouden kunnen doen.”

 

Plotseling draaide Matt zich om naar Christa. Hij kantelde zijn hoofd, zette grote ogen op en bekeek haar gezicht, alsof hij iets wonderlijks had gezien. Toen wees hij naar haar neus en begon onbedaarlijk hard te schaterlachen.

 

“Matt, wat is er?” vroeg ze.

“Jezus Peter, wat doe je?” vroeg Gerards.

 

Matt lachte en lachte.

Hij proestte het uit en verslikte zich bijna.

Christa voelde met een hand aan haar neus en vervolgens met beide handen aan haar gezicht, maar ze vond geen tastbare aanleiding voor zijn lachbui. Intussen gierde hij door. De tranen sprongen bijna in zijn ogen en in zijn linker neusgat vormde zich een klein, dieprood druppeltje.

 

“Matt, alsjeblieft. Doe even rustig,” zei Christa. “Gaat het nog?”

 

Hij knikte en lachte onverminderd hard verder. Het leek geenszins geforceerd, maar een echte, eerlijke lachbui, alsof hij het grappigste moment van zijn leven beleefde. Het lachen was zowaar bijna aanstekelijk, ware het niet dat de druppel bloed in zijn neus groter werd, tot hij tenslotte naar beneden rolde en een rood spoor achterliet, dat over zijn lippen rolde. In zijn andere neusgat begon zich nu ook een druppel te vormen.

 

“Wanders, stop daarmee, wat je ook aan het doen bent!” riep Christa. “Je doet hem pijn!”

“Peter, zet dat ding uit, verdomme.” zei Gerards.

 

Wanders besloot echter vrolijk met zijn zoon mee te lachen.

“Ik doe hem helemaal geen pijn. We hebben gewoon lekker plezier samen. Hebben jullie dan geen gevoel voor humor? Dit is toch lachen?”

“Zet hem godverdomme uit,” schreeuwde Christa en ze vloog op hem af.

Onmiddellijk sprong Kees bij. Hij greep haar lange haar en trok er hard aan, waardoor haar hoofd achterover klapte en ze zich nog maar net staande kon houden.

“Auw, klootzak!” riep ze.

 

Matt schaterlachte door.

De tranen stroomden over zijn wangen, terwijl het bloed over zijn mond en kin droop.

“Alsjeblieft, kijk dan wat je doet,” riep Christa, terwijl Kees haar op afstand hield door dreigend met zijn pistool te zwaaien.

Wanders zag nu de hevige neusbloeding van zijn zoon. Hij tikte weer op het display en bijna direct stopte Matt met lachen.

 

Heel even was het doodstil in het lab.

 

Christa pakte Matt bij zijn hand en streek over zijn wang.

“Gaat het, lieverd?”

“Ja hoor,” zei hij verwonderd.

Ineens proefde hij het bloed op zijn lippen. Hij likte met zijn tong over zijn bovenlip en schrok even van de onmiskenbare ijzersmaak die hij proefde. Hij stak zijn hand uit om te voelen, maar Christa was hem voor. Met haar mouw veegde ze voorzichtig het bloed van zijn mond en kin.

 

“Als ik dit had geweten dan had ik al lang stappen ondernomen,” zei Gerards.

“Je bent te ver gegaan, Peter. Veel te ver.”

 

“En waar precies had je willen voorstellen dat ik had moeten stoppen?” vroeg Wanders.

“Je hebt mij meegesleurd in je zieke experimenten,” zei Gerards. “Je had het recht niet om hier zo mee door te gaan. En ook niet om mij te belazeren.”

 

Wanders lachte zelfingenomen. “Een paar uur geleden was je anders nog heel trots op je eigen verdiensten. We gaan nu toch niet ineens de hypocriete goedzak uithangen?

Je kunt je handen wassen tot ze pijn doen, maar die worden nooit meer schoon. Niet dat het nu ook nog uitmaakt. We hebben een volledig functionele chip en de productie kan draaien.”

 

Wanders liep naar Kees en nam het pistool van hem over.

“Grappig,” zei hij. “Ik heb er vaak over nagedacht hoe ik van je af zou komen als ik je niet meer nodig zou hebben. We gaan tenslotte al heel wat jaren terug, jij en ik.

Ik had niet gedacht dat je het me zo gemakkelijk zou maken.”

 

“Ga je me hier neerschieten als een of ander wild beest?” vroeg Gerards.

Wanders lachte. “Welnee, ik zou niet weten waar ik je dan moest laten. Ik kan je moeilijk tussen de dode dieren leggen, dat wordt me net even iets te goed gescreend. En als morgenochtend het personeel komt weet ik ook niet hoe ik een kadaver van honderd kilo moet verklaren.”

 

Met de loop van het pistool tikte hij tegen de onderarm van Kees, die als een afgerichte jachthond naast hem stond.

“Ga jij een auto halen om hem af te voeren. En dat wijf kan dan ook meteen mee. Hoe sneller opgeruimd, hoe beter.”

Kees gehoorzaamde blindelings en liep direct de deur uit. Matt maakte aanstalten om naar het aanrecht te lopen.

“Wat ga jij doen?” vroeg Wanders, die direct het pistool op zijn zoon richtte.

“Ik wil wat water drinken, ik voel me slecht.”

“Goed dan.”

Matt opende de kraan en bukte voorover om te drinken van de straal water die in de spoelbak klaterde.

“Wat ga je met ons doen?” vroeg Christa.

“Wat ik met Matt ga doen weet ik nog niet. Het is niet eenvoudig om te beslissen over het lot van je eigen zoon. Bij Steven hier ging me dat gelukkig een stuk beter af. En wat jou betreft zal ik geen enkel nachtje minder goed slapen, meisje.”

 

Matt draaide de kraan dicht. Zijn gezicht en zijn haar waren nat, maar het bloed was van zijn mond gespoeld. Alleen de donkerrode randen van zijn neusgaten herinnerden aan de bloeding van zojuist. Toch zag hij er slecht uit.

“Gaat het een beetje?” vroeg Gerards.

“Nee,” zei Matt. “Het is net of ik dat ding in mijn hoofd voel gonzen. Ik kan het niet uitleggen, maar het is een benauwend en misselijkmakend gevoel.”

“Ga dan even zitten jongen.”

“Hij moet zich niet zo aanstellen,” zei Wanders. “Tenzij meneer zijn medicijnen niet genomen heeft.”

 

Op dat moment maakte Matt een kokhalzend geluid. Hij kneep zijn mond dicht, terwijl zijn wangen zich vulden met lucht. Zijn rechterarm vouwde hij over zijn maag, terwijl hij met zijn linkerhand steun zocht bij het aanrecht.

“Matt,” zei Christa. “Wat is er?”

Hij begon te hoesten en terwijl hij zijn ogen dicht kneep werd hij overmand door een pijnlijk klinkende rochel. Daarbij kromp hij ineen alsof hij zojuist een trap in zijn buik had gekregen. Even nog kon hij zich staande houden, maar een moment later zakte hij door zijn knieën en viel op de grond. Kokhalzend gleed hij op zijn buik, zijn rechterarm nog steeds om zijn maag geklemd.

 

“Matt!”

Christa keek eerst naar Gerards en toen naar Wanders.

“Doe iets, dit gaat niet goed.”

Terwijl de enge keelklanken aanhielden begon Matt over zijn hele lichaam te trillen en te schudden. Stuiptrekkingen lieten zijn benen en linkerarm over de vloer kronkelen als hagedissenstaarten die zojuist ieder hun eigenaar waren kwijtgeraakt in de strijd met een roofdier. Zijn linkerslaap lag tegen de vloer gedrukt en speeksel droop uit zijn open mond.

“Doe dan toch iets,” riep Christa. Ze liet zich op de grond vallen en probeerde zijn hoofd stil te houden, zodat hij zichzelf niet zou verwonden.

“Hij heeft een epileptische aanval,” zei Gerards. “De chip, die heeft iets geactiveerd.”

“Wat moet ik dan doen?” vroeg Christa wanhopig. Ze was angstig, maar tegelijk ook nijdig op de twee volwassen kerels die zonder ingrijpen toekeken.

“Je kunt nu niets doen,” zei Gerards. “Verdomme Peter, kijk dan. Dit is je eigen zoon, man. Creperend door jouw misselijke gestunt.”

 

Wanders keek met enige twijfel toe. Hij kwam wat dichterbij, maar durfde geen actie te ondernemen, uit angst dat hij de controle over de situatie kwijt zou raken.

Matt kreeg een stuiptrekking over zijn gehele lichaam. Christa zag het niet tijdig aankomen en voor ze het wist schoot zijn hoofd uit haar handen en sloeg naar de andere kant.

“Shit,” riep ze. “hij gaat zich nog ernstig verwonden op die manier.”

Ze keek naar Gerards.

Gerards keek naar Wanders en Wanders keek naar Gerards.

Geen van drieën wisten ze wat te doen en precies op dit moment van verwarring draaide Matt op zijn zij en met een beweging van zijn rechterbeen schoof hij over de vloer. Het was juist genoeg om met zijn andere been een flinke uithaal te maken en tegen de knie van zijn vader te trappen.

Wanders, noch de anderen, hadden het zien aankomen en verstomd van verbazing ging de man onderuit. In een reflex probeerde hij zich met zijn handen op te vangen, waarbij het pistool op de grond viel.

Matt trapte het wapen behendig weg en schopte zijn vader vervolgens hard op de borst.

Het laatste was geen welgemikte of overwogen beslissing. Hij wilde hem raken waar hij hem raken kon. De trap was hoe dan ook overbodig. Wanders’ hoofd raakte de vloer zo hard dat hij knock out ging.

Gerards haastte zich om het pistool op te rapen, voor het geval de man alsnog overeind zou veren. Matt liet zich uitgeblust op zijn rug vallen en wreef met beide handen over zijn gezicht.

 

Christa was even sprakeloos, maar realiseerde zich vervolgens wat er in dat ene, snelle moment gebeurd was.

“Wauw, dat had ik niet beter kunnen bedenken.”

“Het loopt helemaal uit de hand, Christa,” zuchtte Matt. Hij was hoorbaar buiten adem.

 

“Christa?”

 

Gerards herhaalde haar naam. “Je heette toch Rebecca?”

“Sorry, ons voorstelrondje vond niet onder de meest ideale omstandigheden plaats. Matt, kom even zitten, lieverd. Je moet wel van die koude vloer af.”

Zonder verdere aandacht te schenken aan Gerards’ verbazing hielp ze Matt overeind en pas op dat moment realiseerden ze zich beide dat de man voor hen stond met het pistool in zijn handen. Zonder de trekker aan te raken hield hij de kolf vast, terwijl de loop in de palm van zijn andere hand rustte.

 

“Ik heb nog nooit zo’n ding in mijn handen gehad,” zei hij. “maar nu weet ik wat een geruststellend gevoel het kan zijn.”

“Ik hoop niet dat je dat ding nu tegen ons gaat gebruiken.”

“Nee Christa, ik weet dat fout ben geweest. Heel erg fout. Laat me tenminste helpen om het nog een heel klein beetje goed te maken.”

“Oké,” zei ze. “Vertel me wat je nog meer weet.”

 

Terwijl Matt controleerde of zijn vader nog buiten bewustzijn was, overhandigde Gerards het pistool aan Christa, in de veronderstelling dat zij wel raad wist met een vuurwapen.

“Ik denk dat alle kaarten nu wel op tafel liggen,” zei Gerards. “De vraag is of er nog meer mensen rondlopen met een biochip in hun hoofd.”

“Hoe groot is die kans?” vroeg Matt.

“Klein. De allereerste twee series die gemaakt zijn waren prototypes. Sommige chips werkten slecht, andere helemaal niet. We hebben toen nog niet de moeite genomen om een nauwkeurige registratie bij te houden. Maar toen we eenmaal de eerste exemplaren in handen hadden die redelijk goed functioneerden zijn we alles zorgvuldig gaan registreren. We hebben momenteel nog een reeks van 24 functionele nieuwe nanochips, die geïnjecteerd zouden kunnen worden.”

“En hoe weten we of dat niet al gebeurd is?”

“Dat kan ik niet met zekerheid zeggen, maar voordat ze gebruikt kunnen worden, moeten ze eerst geïnitialiseerd zijn. Ik ben vanmorgen nog met de besturing aan de gang geweest, en toen had geen enkele van deze chips nog een identificatie. Dat betekent dat ze nog op non-actief staan.”

 

Hij knipt in zijn vingers. “Dat herinnert me wel ergens aan.”

“Wat?” vroeg Matt.

“Uit een van de vorige series zijn vier chips geblokkeerd. Ze zijn geïnitialiseerd, hebben een serienummer en staan in het systeem, maar ik kan er met geen mogelijkheid bij. Toen ik hem daar twee weken geleden naar vroeg zei hij dat ze defect waren en hij ze daarom geblokkeerd had.”

“Dus?”

“Dat is niet de procedure. Defecte chips worden altijd uitgeschakeld om onvoorspelbaar gedrag te voorkomen. Wanders leeft volgens procedures. Als de man ergens moet schijten en de rol wc-papier hangt naar zijn mening verkeerd om, dan zoekt hij een andere wc.”

“Hou je dan niet bij welke chips bij welke dieren geïmplanteerd zijn?” vroeg Christa.

“Voor mij zijn dat uitsluitend momentopnames. De complete registratie van implantaten voert hij zelf.”

Gerards gebaarde met zijn hoofd naar Wanders, die voor hen op de vloer lag.

Matt doorzocht intussen alle lades en kasten, op zoek naar touw of iets anders waarmee hij zijn vaders handen en voeten kon vastbinden.

“Hij is zelfs zo bang dat er ooit een of andere extremist op zijn systeem inbreekt, dat er alleen een papieren lijst bestaat.”

“Waar is die lijst?” vroeg Christa.

“In zijn kantoor. Daar staan als het goed is ook de chips uit de laatste serie.”

 

“Hebbes,” riep Matt en stak triomfantelijk een rol nylondraad omhoog. “Hiermee kunnen we hem vastbinden, dan weten we tenminste zeker dat hij geen kant op gaat als hij straks wakker wordt.”

“Als het aan mij ligt wordt die klootzak nooit meer wakker,” zei Christa.

Gerards schudde zijn hoofd. “Laten we ons niet tot zijn niveau verlagen en ons liever concentreren op de ontbrekende chips. God verhoede dat hij nog meer mensen als proefkonijn heeft gebruikt. Als jullie voor hem zorgen, dan ga ik kijken waar Kees blijft.”

“Doe je voorzichtig?” vroeg Matt, terwijl hij aan het uiteinde van de rol draad trok.

Gerards zwaaide met het pistool. “Ik red me wel.”

Hij liep naar buiten en trok de deur achter zich dicht.

 

Christa en Matt pakten Wanders bij zijn oksels en enkels en tilden hem voorzichtig op de bureaustoel, waarna ze de nylondraad gebruikten om zijn voeten en enkels stevig aan het onderstel vast te binden. Zijn polsen en ellebogen werden vastgebonden aan de armleuningen en tenslotte spande Matt de draad om zijn borst en de rugleuning van de stoel.

“Denk je dat hij los kan komen, Matt?”

“Nee, die draad is ijzersterk. Het enige dat hij zal bereiken is dat het in zijn vel snijdt. Maar snijden is voor hem niets vreemds, toch?”

“Wat doen we nu?” vroeg ze.

“Als jij bij hem blijft tot Steven terug is, dan ga ik kijken of ik die lijst kan vinden.”

Ze keek hem vragend aan. “Kun je zijn kantoor dan zomaar binnen?”

Matt liet zijn vuilste grijns zien. “Ik ben nog altijd het zoontje van de baas.”

“Ik snap het,” lachte Christa. “Schiet je op? En wees alsjeblieft voorzichtig.”

 

Matt liep naar buiten en verdween in de donkere gang, waarna de deur achter hem dicht viel. Een holle klap die even nagalmde in de stilte waarmee hij haar en Wanders had achtergelaten. Een stilte die plotseling de ruimte vulde als een verstikkende, onzichtbare aanwezigheid.

Ze voelde zich ineens erg ongemakkelijk.

Hier stond ze, als ongewapende jonge meid bij een boom van een vent die ze zojuist knock out hadden geschopt. Ze greep naar het aanrecht en pakte de schaar, die ze hadden gebruikt om de draad te knippen.

Maak je nou niet gek, dacht ze. Hij zit stevig vastgebonden en het ziet er niet naar uit dat hij snel zal wakker worden.

Ze leunde tegen het aanrecht en wreef door haar ogen. Nu pas besefte ze hoe vermoeid ze was. Het was waarschijnlijk rondom middernacht en ze zou er veel voor over hebben om een lekker zacht bed op te zoeken, maar ze wist ook dat ze geen oog dicht zou doen. De adrenaline gierde nog steeds door haar lijf.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

X.

 

Waar ben ik in godsnaam aan begonnen? Ik lijk wel gek, dacht ze.

Dit hele gedoe groeide haar boven het hoofd, ze verloor de greep op de situatie. Pandora’s doos was geopend en liet zich niet meer sluiten.

Maar vervolgens zag ze het gezicht van Schuurman, van Sander en die bitch van een Leemans. Als ze het slim aanpakte kon dit een fantastisch verhaal worden. Een voortreffelijke trap onder de luie reet van haar carrière en een onbedaarlijke lach in de gezichten van iedereen die haar voor een kruimelreporter hield. Het kwam er nu op aan wat hij gedaan had, de bewusteloze man die hier voor haar op de stoel vastgebonden zat.

 

Ze keek om zich heen, op zoek naar een klok, maar vond er geen, tot ze zich realiseerde dat haar MP7 zich nog in haar zak bevond. Het apparaatje gaf aan dat middernacht enkele minuten geleden gepasseerd was. Haar biologische klok had er niet ver naast gezeten.

Ze trok zich omhoog aan het aanrecht, zodat ze op het koude, glimmende staal kon gaan zitten, achterover leunend tegen de wit betegelde muur. Met haar ogen gesloten kon ze zich even ontdoen van de agressieve toenadering die het kille, witte licht tot haar zocht. Het stalen aanrecht voelde koud en gaf haar een rilling, maar dat kon ook de vermoeidheid zijn. Als ze moe was raakte haar temperatuurbeleving altijd van slag. De ene keer kreeg ze het benauwd, de andere keer zat ze te bibberen.

Af en toe opende ze een oog om te controleren of Wanders nog buiten bewustzijn was, maar de man verroerde zich niet. Toch bleef ze op haar hoede en toen ze even een kriebel in haar keel voelde, probeerde ze haar hoestreflex tegen te houden. Ze was bang dat elk geluid hem kon wakker maken.

 

Intussen tikten de minuten tergend langzaam voorbij.

 

Het holle, metalen geluid kwam onverwacht en keihard en ze vreesde dat er een kastje van de muur was gevallen, of -erger nog- dat Wanders wakker was geworden en zich uit zijn nylon gevangenis had weten te bevrijden. Maar het was slechts het geluid van de deur die geopend werd. De slaap had haar gehoor extra gevoelig gemaakt en ze schrok wakker, om pas enkele tellen later te beseffen dat ze was ingedommeld.

“Waar is Matt?” vroeg Gerards en keek om zich heen.

Zijn grijze haar was verward, zijn gezicht rood aangelopen en hij zag er bezweet uit, alsof hij had moeten rennen voor zijn leven.

Op hetzelfde moment verscheen een gestalte in het donker achter hem. Gerards draaide zich om en stak het pistool recht vooruit.

“Ho, kijk uit met dat ding,” riep Matt. “Ik ben het maar.”

Gerards zuchtte. “Man, ik schrok me rot. Waar kom jij vandaan?”

Matt loodste hem naar binnen en sloot de deur achter zich.

“Waar is Kees?”

“Die kwam terug, hij had Fred bij zich. Maar geen zorgen, ik heb ze uitgeschakeld.”

 

Christa was verrast door de daadkracht van de oude man, die eerder vanavond nog zo timide overkwam.

“Wat heb je met ze gedaan?” vroeg Matt. “Wat heb je met Fred gedaan, bedoel ik. Toch niet doodgeschoten?”

Gerards keek alsof iemand hem zojuist het meest ongepaste voorstel van zijn leven had gedaan.

“Doodgeschoten? Wat denk je wie ik ben? James Bond ofzo? Ik ga toch zeker niemand doodschieten. Maar je wilt niet weten hoeveel macht een ouwe lul als ik nog heeft met zo’n pistool in de aanslag. Ze zitten opgesloten in berging D. Daar komt voorlopig niemand in de buurt en dan kunnen ze schreeuwen tot hun kelen bloeden.”

 

Christa had geen idee waar berging D was, maar ze zag aan Matt dat het goed was.

“Goed gedaan,” zei hij. “Dan kunnen we dit nu eens bekijken.”

Uit zijn achterzak trok hij een opgevouwen stuk papier dat hij als een trofee omhoog hield.

“De lijst. Zijn bureaula zal nooit meer dicht kunnen, maar ik heb hem.”

 

“Geweldig,” zei Christa. “Laat eens kijken.”

“Dit is een overzicht van de op een na laatste reeks, als ik de logica in de serienummers goed begrepen heb. En ik denk dat we ook al meteen prijs hebben.”

Christa pakte het stuk papier en keek wat er op stond, terwijl Gerards over haar schouder mee las.

“Je hebt gelijk,” zei hij. “Dit is de 2771-serie. Hier heb ik vanochtend nog een exemplaar van voorbij zien komen.”

Op het papier stond, in een vluchtig handschrift, een complete lijst met serienummers, oplopend van 2771009001 tot 2771009100.

 

Christa liet haar vinger over het papier glijden. “Wat zijn die nummers die er achter staan?”

“De proefdieren bij wie ze geïnjecteerd zijn,” fluisterde Gerards over haar schouder. Hij wees er een aan. “Hier, nummer 236.1512.20, dat is een kater van ongeveer 8 maanden oud. En die 236.1511.22 ook, maar die is een maandje jonger. En die daar, in de 1270-reeks, dat zijn allemaal honden.”

 

 “Die dieren doen nu even niet ter zake,” zei Christa. Kijk eens onderaan de lijst. Je mist er toch vier, zei je?”

“Vier geblokkeerde chips,” mompelde Gerards en volgde Christa’s wijsvinger over het papier. Onderaan de lijst vond ze ze. Achter de nummers 2771009086 tot en met 2771009089 stond geen abstracte code van een of ander proefdier. Hier stonden namen.

Namen van mensen. Namen van vier mensen.

 

Christa las ze hardop voor.

“Duchateau, B., Stohlmann, M., Peterson, M., Dabscheck, S.”

Ze dacht een moment na, tot twee van de namen hun plek vonden in het web van haar geheugen.

“Mel Peterson en Sven Dabscheck, natuurlijk!”

Hoe kon ze zo dom zijn? Het had haar direct moeten opvallen. De ministers van Europese Zaken en van Economische Zaken behoor je als journalist te kennen. Het was vast de vermoeidheid.

 

Gerards wees over haar schouder naar de tweede naam. Ze voelde zijn warme adem en rook zijn zweet. “Manfred Stohlmann,” zei hij. “Europees minister van Energie en Milieu. Alleen die eerste, dat zegt me niks.”

“Jawel,” zei Christa. Het vierde puzzelstukje viel ook op zijn plek.

“Dat is Bertrand Duchateau, van W&H.”

“Van de bank?” vroeg Gerards. “Die vent die vorige week zelfmoord heeft gepleegd?”

“Die ja. Ik had er verslag van willen doen, omdat ik vond dat hij onder vreemde omstandigheden is gesprongen, maar mijn baas wilde perse dat ik een verslag over dierproefprotesten zou maken. Volgens mij moet ik die lul achteraf gezien nog dankbaar zijn ook.”

 

“Wat moeten we hier nu mee?” vroeg Matt. “Het lijkt me sterk dat die mensen een chip geïmplanteerd hebben gekregen.”

“Europese ministers?” Gerards schudde zijn hoofd. “Vergeet het maar. Die mensen zijn zo zwaar beveiligd, daar kom je met geen mogelijkheid bij in de buurt.”

Christa kon het beamen. “Je mag al van geluk spreken als je ze enigszins goed voor de lens van je camera krijgt. Ik zie het niet gebeuren dat iemand op zo’n minister af stapt en hem ongemerkt een spuit in zijn arm zet. Laat staan dat je dat kunstje tot drie keer toe flikt. Onmogelijk.”

“Je hebt gelijk,” zei Gerards. “Als dat al zou gebeuren, dat kan alleen een erkend arts dat doen. Ik niet, Wanders niet, niemand van ons. Ik ben bovendien geen politiek genie, maar ik weet zeker dat een arts, als die al een reden zou hebben om een injectie te geven, eerst zo grondig door de AIVD of de ESS gescreend wordt dat hij de eerste twee weken rubber handschoenen schijt.”

 

“Maar als we de lijst moeten geloven,” zei Matt, “dan is er voor deze mensen toch echt een chip gereserveerd. Of ze hem nu in hun hoofd hebben zitten of niet.”

“Dan zullen we dat moeten uitzoeken. Wat heeft je vader nog meer in zijn kamer liggen?”

Christa was fysiek nog steeds moe, maar geestelijk voelde ze een lading cafeïne binnen stromen.

“Op papier staat bitter weinig. Maar misschien kunnen we in zijn computer nog wat vinden.”

“Lijkt me een goed plan,” zei ze en draaide zich om naar Gerards. “Jij hebt het pistool. Hou je hem in de gaten? Dan gaan wij kijken of we nog iets kunnen vinden.”

“Wat moet ik doen als hij wakker wordt?”

“Dan gebruik dat ding maar om hem weer een slaapmutsje te geven. Dat heeft hij wel verdiend.”

 

Terwijl Gerards achterbleef volgde Christa Matt naar het kantoor van zijn vader, dat op de tweede verdieping in de westvleugel lag. Ze kwamen binnen door een eenvoudige, onopvallende deur. Het enige detail waaruit viel af te leiden dat dit geen deur naar de zoveelste onderzoeksruimte was, betrof een klein, plexiglazen plaatje dat in zwarte letters de naam van de BioTec CEO presenteerde.

 

Achter de deur lag een kantoor ter grootte van een kleine huiskamer. De vloer was met zwart marmer betegeld en de wanden afgewerkt met houten panelen van licht eiken. Enkele klassieke schemerlampen verlichtten de ruimte toen Matt de schakelaar aanraakte. Het was een uitgekiende samenstelling van witte, gele en oranje LED’s die de kleurtemperatuur van ouderwetse gloeilampen zeer nauwkeurig benaderden. Aan hun linkerzijde stond een zwartlederen bankstel, aan de rechterzijde drie bijpassende zetels, die rond een glazen tafeltje waren gepositioneerd. Aan weerszijden waren de wandpanelen gedecoreerd met ingelijste pentekeningen van het gemeentehuis, de kerk, de markt en een vergezicht van de stad in vroeger tijden. De ambiance was sfeervol en rustgevend. Christa stelde zich voor hoe Wanders hier aan het einde van zijn werkdag met een glas dure cognac op de bank neerplofte en in tevredenheid zijn geld telde.

 

Tegenover hen stond het imposante, eikenhouten bureau, dat op zware, metalen poten rustte. Matt liep er op af en streek met zijn hand over een bureaulampje van staal en glas, dat op de aanraking reageerde en direct zijn aangename zachte licht over het bureaublad liet schijnen. Hij duwde de zwarte bureaustoel aan de kant en zette zijn handen in zijn zij, als een bouwvakker die de klus bekeek waaraan hij moest beginnen. Onder zijn schoen kraakten enkele houtsplinters van de lade die hij had geforceerd om bij de lijst te komen.

Op het bureau stond een chique pennenhouder, een PDA, en een glazen schaaltje, met daarin een sleutelbos en een pakje kauwgum. Er lag een klassieke brievenopener op een notenhouten houder, er stond een toetsenbord, met daarnaast een muis en aan de voorzijde van het bureau, precies in het midden, was een zwart surfacedisplay gemonteerd. Op de rechterhoek stond ook een reguliere 3D monitor, verbonden met de PC die -voor Christa onzichtbaar- onder het bureaublad stond of hing.

 

Matt verschoof de muis en het surfacedisplay kwam tot leven. Met het WindowsX logo op de achtergrond vroeg het scherm om een wachtwoord of vingerafdruk en wachtte geduldig knipperend op antwoord.

Matt liet het toetsenbord voor wat het was en activeerde het virtuele toetsenbord op het display, waar hij met vlug vingerwerk de vereiste combinatie invoerde.

 

“Hoe kom je aan die code?” vroeg Christa.

“Ik heb vandaag veel nieuws over die ouwe geleerd,” zei Matt, “maar het is nog altijd mijn vader. Op computergebied heeft hij weinig geheimen voor me. Ik heb dit ding zo vaak opnieuw voor hem moeten installeren dat ik vrijwel al zijn wachtwoorden weet.”

“Dat komt dan goed van pas,” zei ze en liep om het bureau heen, zodat ze met hem mee kon kijken.

“Nu is het alleen de vraag wat we precies zoeken en waar,” zei Matt.

Ze staarden beide een moment naar het desktopschem dat voor hen lag.

Christa duwde haar haar achter haar oren, terwijl ze voorover leunde op het bureau. Haar schouder raakte zijn arm en Matt inhaleerde de zoete geur van haar parfum. Ze merkte en reageerde door haar arm speels tegen de zijne te wrijven, waarbij ze hem een knipoog gaf.

Focus, Chris. Dat komt later wel.

Ze richtte haar ogen weer op het scherm.

“Laat hem eens zoeken op ‘chip’ of ‘biochip’, of iets in die trant.”

 

Matt gaf de zoekopdracht.

Er kwamen blauwdrukken van diverse chips tevoorschijn, alsook testresultaten van diverse experimenten met proefdieren. De rapportages lieten duidelijk zien welke dieren op welke tijdstippen geïnjecteerd of geopereerd waren, welke testen er vervolgens waren uitgevoerd en wat de resultaten van die testen waren.

 

“Hier is goed te zien wat hun progressie is,” zei Matt. Hij wees naar een analyseverslag waarop enkele grafieken te zien waren en sleepte het document met zijn vingertop naar een prettig leesbaar formaat. De resultaten van chips die operatief waren geïmplanteerd waren veelbelovend. Daarna kwamen de injectierondes. De eerste chips hadden hun weg naar het centraal zenuwstelsel helemaal niet gevonden, zo stond er genoteerd. In plaats daarvan waren ze op verschillende plaatsen in het lichaam terecht gekomen en door het natuurlijk afweersysteem van de dieren als een vijandelijke indringer beschouwd. De microscopisch kleine chips waren ingekapseld of ze waren eenvoudigweg verloren geraakt in de bloedbaan.

Pas in de tweede en derde reeks waren er enkele chips die de weg naar hun eindbestemming vonden en zich aan de hersenen van de dieren hechtten. Allen zorgden ze echter voor een al dan niet snelle, maar hoogst waarschijnlijk pijnlijke dood.

Vanaf serie vijf was er sprake van chips die de prestaties van hun operatief geplaatste voorgangers wisten te evenaren. Ze hechtten zich aan de juiste plaats, zonder dat er hersenbloedingen of andere levensbedreigende reacties plaatsvonden.

De eerste proefdieren werden getest op het beïnvloeden van hun stemmingen. Angst, agressie, nieuwsgierigheid, honger en slaap waren de basisfactoren die men met succes wist aan te passen. Daarna volgende de meer diepgaande testen. Matt bladerde door het document en vluchtig lazen ze de verschillende experimenten door.

 

“Kijk deze nou,” zei Christa en ze wees naar een tekstblok.

Het betrof een hond die reageerde op het werpen van een dobbelsteen. De hond was zo geprogrammeerd dat hij, bij elk van de zes mogelijkheden die de dobbelsteen te bieden had, een serie handelingen uitvoerde, variërend van het opzitten en pootjes geven, tot het in een bepaalde volgorde leggen van een vijftal gekleurde balletjes.”

“En deze,” zei Matt.

Hij wees naar een ander geval, waarbij een kat een SD-recorder bediende door een afstandbediening met extra grote toetsen te gebruiken. “Dat beest was in staat om met apparatuur om te gaan!”